Mc. 9,30-50

Uit Theowiki

De tweede uitleg over de Christologie en het leerling-zijn. (9,30-10,31)

Deze verschillende punten van onderricht worden onderling verbonden door het thema van het Rijk Gods en over de voorwaarde om er binnen te gaan. Veel van deze voorwaarden zijn heel radicaal. Misschien komen deze radicale uitspraken voort uit Jezus' ervaringen met zijn eerste leerlingen en de ervaringen van de jonge Kerk die ervaren heeft dat dit navolgen niet zo gemakkelijk gaat.

Tweede lijdensvoorspelling en het gevolg voor het leerling-zijn. (9,30-50)

9,30 Zij gingen daar weg en trokken Galilea door; maar Hij wilde niet dat iemand het te weten kwam,
31 want Hij was bezig zijn leerlingen te onderrichten. Hij zeide hun: 'De Mensenzoon wordt overgeleverd in de handen der mensen en ze zullen Hem doden; maar drie dagen na zijn dood zal Hij weer opstaan.'
32 Zij begrepen die woorden wel niet, maar schrokken ervoor terug Hem te ondervragen.
33 Zij kwamen in Kafarnaüm en, eenmaal thuis, ondervroeg Hij hen: 'Waar hebt ge onderweg over getwist?'
34 Maar zij zwegen, want zij hadden onderweg een woordenwisseling gehad over de vraag, wie de grootste was.
35 Toen zette Hij zich neer, riep de twaalf bij zich en zei tot hen: 'Als iemand de eerste wil zijn, moet hij laatste van allen en de dienaar van allen zijn.'
36 Hij nam een kind en zette het in hun midden; Hij omarmde het en sprak tot hen:
37 'Wie een kind als dit opneemt in mijn Naam, neemt Mij op; en wie Mij opneemt, neemt niet Mij op, maar Hem die Mij gezonden heeft.'
38 Johannes zei Hem: 'Meester, we hebben iemand die ons niet volgt, in uw naam duivels zien uitdrijven, en we hebben getracht het hem te beletten, omdat hij geen volgeling van ons was.'
39 Maar Jezus zei: 'Belet het hem niet, want iemand die een wonder doet in mijn Naam, zal niet zo grif ongunstig over Mij spreken.
40 Wie niet tegen ons is, is voor ons.
41 Als iemand u een beker water te drinken geeft omdat gij van Christus zijt, voorwaar Ik zeg u: zijn loon zal hem zeker niet ontgaan.
42 Maar als iemand een van deze kleinen die geloven, aanstoot geeft, het zou beter voor hem zijn als men hem een molensteen om de hals deed en in zee wierp.
43 Dreigt uw hand u aanstoot te geven, hak ze af; het is beter voor u verminkt het leven binnen te gaan dan in het bezit van twee handen in de hel te komen, in het onblusbaar vuur.
44 Geeft uw voet u aanstoot, hak hem af;
45 het is beter voor u kreupel het leven binnen te gaan dan in het bezit van twee voeten in de hel te worden geworpen.
46 Geeft uw oog u aanstoot, ruk het uit;
47 het is beter voor u met een oog het Rijk Gods binnen te gaan dan in het bezit van twee ogen in de hel te worden geworpen,
48 waar hun worm niet sterft en het vuur niet gedoofd wordt.
49 Iedereen zal met vuur gezouten worden.
50 Het zout is iets goeds; maar als het zout zoutloos wordt, waarmee zult ge het dan zijn smaak hergeven? Hebt zout in uzelf en leeft in vrede met elkaar.'

Deze tweede uitleg van het Messias-zijn van Jezus begint met een lijdensvoorspelling (9,30-32), het houdt een correctie in op een verkeerd begrip van het leerling-zijn (9,33-37), vertelt een verhaal over een vreemde exorcist (9,38-40) en eindigt met verschillende uitspraken (9,41-50). De ware leerling van Jezus moet de laatste en de dienaar van allen zijn (9,35). De kapstokwoorden "in mijn naam", "aanstoot" en "vuur" suggereren dat de tekst in zijn pre-marcaanse fase reeds samengesteld is met het oog op catechese en memoreren.

9,30 "Zij gingen daar weg en trokken Galilea door; maar Hij wilde niet dat iemand het te weten kwam". De reden voor de geheime reis lijkt te zijn dat Jezus ongestoord zijn leerlingen wil onderrichten over zijn lijden en verrijzenis (9,31). Het publieke optreden van Jezus in Galilea is voorbij (10,1).
9,31 "De Mensenzoon wordt overgeleverd in de handen der mensen". Het woord "overgeleverd worden" (παραδιδοναι) komt steeds meer prominent aanwezig naarmate het passieverhaal vordert (vgl. 14,21.41; 15,1.10.15). Ook al kan hier een hint inzitten naar het werk van Judas toch is het wezenlijke Gods heilsplan waarbinnen de overlevering van Jezus het kernstuk is.
"ze zullen Hem doden". In geen van de lijdensvoorspellingen (8,31; 9,31; 10,33-34) wordt de preciese manier van Jezus' dood aangegeven.
9,32 "Zij begrepen die woorden wel niet". In het licht van de eerste lijdensvoorspelling (8,31) en de uitleg die daarop volgde zou men kunnen denken dat de leerlingen nu toch zeker wel moesten begrijpen wat Hij zei. Mc. presenteert duidelijk een steeds negatiever beeld van de leerlingen.
9,33 "Zij kwamen in Kafarnaüm en, eenmaal thuis". Onderweg van Caesarea van Filippi (8,27) naar Jeruzalem komen Jezus en zijn leerlingen in Kafarnaüm (vgl. 2,21; 2,1), waar zij waarschijnlijk halt houden in het huis van Petrus (1,29).
9,34 "wie de grootste was". Mt. 18,1 voegt hieraan toe "in het rijk der hemelen". Hetzelfde perspectief wordt gesuggereerd door Mc. 10,37. Hier lijkt het te gaan over de groep leerlingen. Er is immers niets in het verhaal dat een eschatologische setting veronderstelt.
9,36 "Hij nam een kind". Het kind is niet zozeer het symbool van onschuld of nederigheid, maar van iemand die geen legale status heeft en die daarom hulpeloos is. Het kind kan niets doen voor de leerlingen. Een kind opnemen is een goede daad voor een onbelangrijk iemand, en zonder hoop op een aardse beloning.

Omdat het Aramese talya zowel kind als slaaf kan betekenen sluit 9,35-37 beter aaneen als argument dan de Nederlandse tekst kan weergeven.

9,37 "Wie een kind als dit opneemt in mijn Naam". Het idee dat hier achter zit is dat wie een gezant opneemt in feite degene die de gezant gezonden heeft opneemt. Wie een kind opneemt, neemt Jezus op en wie Jezus opneemt, neemt God op die Jezus gezonden heeft. De sleutel hier is "in mijn naam". Dit wordt geassocieerd met de uitdrijving in Jezus' naam in het volgende stuk (9,41).
9,38 "we hebben getracht het hem te beletten, omdat hij geen volgeling van ons was". In het O.T. is er een parallel van Eldad en Medad die profeteren zonder dat ze officieel profeten waren (Num. 11,26-30; vgl. hand. 8,18; 19,13-14). Mozes' houding tegenover hen is een houding van tolerantie. De exorcist gebruikte Jezus' naam als een krachtig instrument (vgl. Mc. 1,24; 5,7)
9,39 "Belet het hem niet". Jezus' tolerante houding is gebaseerd op de gedachte dat wie in zijn naam duivels uitdrijft niet gemakkelijk kwaad over Hem zal spreken. Dit voorbeeld van tolerantie werd misschien in de jonge Kerk gebruikt om een aantal tendensen naar exclusivisme en kliekjesgeest te doorbreken. Dit is echter geen verklaring voor het ontstaan van dit verhaal. Het gezegde in 9,40 is een veralgemeniseren in de vorm van een spreekwoord van de concrete leer uit 9,39.
9,41 "omdat gij van Christus zijt" (ἐν ὀνόματι ὅτι Χριστου ἐστε) (lett. "in de naam van Christus zijt") Kennelijk is de band met het voorgaande de "naam" (vgl. 9,37.38-39) eerder dan de inhoud waarover het gaat. De situatieis het omgekeerd van 9,37, omdat hier iemand aardig is tegenover de leerlingen in de naam van Jezus.
9,42 "als iemand een van deze kleinen die geloven, aanstoot geeft". Het werkwoord σκανδαλιζειν "tot zonde brengen" of "een hindernis plaatsen voor" is het centrale woord waaraan heel deze uitspraken in 9,42-48 ophangen, zie 9,42.43.45.47. De bedoelde kleinen zijn misschien leden van de jonge Kerk van Mc. (vgl. 9,37).
9,43 "Dreigt uw hand u aanstoot te geven". De structuur van de andere uitspraken is hetzelfde, als een deel van het lichaam oorzaak van zonde is, snij het af opdat je zo het leven/koninkrijk kan binnengaan en niet in de hel komt.
"hel". Hier staat het woord Gehenna. Volgens 2 Kon. 23,10 is dit het dal van de Hinnom (Hebt. gehinnom) gebruikt als een plaats voor kinderoffers (vgl. Jer. 7,31; 19,5-6). Ook al werd deze naam oorsponkelijk gebruikt voor het dal ten westen en ten zuiden van Jeruzalem, het werd later de naam voor de plaats van de eeuwige straf (vgl. 1 Hen. 27,2; 4 Ezra 7,36).
"het onblusbaar vuur". Deze beschrijving van de hel komt waarschijnlijk van Jes. 66,24, vgl. 9,44.46.48.
9,47 "het Rijk Gods binnen te gaan". Het Rijk Gods binnengaan is hetzelfde als het leven binnengaan hier, vgl. 10,15./23-25.
9,48 "waar hun worm niet sterft en het vuur niet gedoofd wordt". Deze beschrijving komt van Jes. 66,24. Waarschijnlijk is dit hier geplaatst omwille van het catchword: vuur.
9,49 "Iedereen zal met vuur gezouten worden." De beelden van zout en vuur hebben waarschijnlijk te maken met de uitzuivering die voorafgaat voordat de Messias of het Rijk Gods definitief komt.
9,50 "maar als het zout zoutloos wordt". Hier wordt zout niet direct gezien als een zuiverend iets maar als een smaakmaker. Waarschijnlijk verwijst deze metafoor naar de leerlingen als het zout der arde (Mt. 5,13) en als bewerkers van geestelijke wijsheid (Kol. 4,16).
"Hebt zout in uzelf". Deze derde uitspraak over zout verwijst naar gastvrijheid en vriendschap tussen de volgelingen van de Heer onderling.