Hand. 5,17-42: verschil tussen versies

Uit Theowiki
th>Pastacht
k (Tekst vervangen - 'width=100% style="background:#FFFF90" cellpadding=8 cellspacing=4 border=1 align=center' door ' {{Stijl citaat}}')
 
k (1 versie geïmporteerd)
 
(geen verschil)

Huidige versie van 3 feb 2023 om 14:29


De tweede vervolging door het Sanhedrin. (5,17-42)

Dit stuk illustreert Lukas' voorkeur voor het symmetrisch schikken van passages. Het beoogde effect is dat in het tweede stuk de elementen van het eerste versterkt worden en overtroffen.
Het tweede optreden van het Sanhedrin is parallel met het eerste (4,1-22), maar het de elementen uit het eerste optreden worden hier verscherpt of versterkt:

  • 1. het zijn vijandige Sadduceeën (5,17) in scherp contrast met een ondersteunende Farizeeër. (5,34)
  • 2. de onweerstaanbare goddelijke wil die de prediking leidt wordt onderlijnd (5,29.38-39) en wordt geïllustreerd door de wonderbaarlijke ontsnapping (5,19-20)
  • 3. de aanklachten en ook de standvastigheid van het Sanhedrin worden vergroot. Het is niet meer het redelijk milde onderzoek en waarschuwing van 4,7-21. Nu worden het harde aanklachten (5,28) met de wens om de predikers te doden (5,33) en het dreigen met geseling (5,40).
  • 4. nu worden alle apostelen, niet alleen Petrus en Johannes, aangepakt (5,18.19.40)

De vraag is komt dit doublet uit de koker van Lc. om de geschiedenis te schilderen of komt het overeen met het chronologische verloop van de zaak. Tegen de opvatting van een aantal mensen in denk ik dat het ook met de geschiedenis klopt, immers de verspreiding van het Christendom en de erbij horende reactie / vervolging ging crescendo.

5,17 Maar nu werden de hogepriester en heel zijn aanhang, die de partij der Sadduceeën vormden, met hevige afgunst vervuld.
18 Zij grepen de apostelen en zetten hen in de stadsgevangenis.
19 Maar in de nacht ontsloot een engel des Heren de deuren van de gevangenis, leidde hen naar buiten en zei:
20 'Gaat, treedt weer op in de tempel en predikt aan het volk al deze woorden des Levens.'
21 Zij gaven hieraan gehoor, gingen tegen de morgen naar de tempel en gaven er onderricht. Toen nu de hogepriester kwam met de zijnen, riepen zij het Sanhedrin, de raad der oudsten van het volk van Israël bijeen en stuurden dienaren naar de gevangenis om hen te halen.
22 Maar bij aankomst vonden de dienaren hen niet meer in de kerker. Zij keerden terug met het bericht:
23 'Wij vonden de gevangenis stevig op slot en de wachten voor de deuren op hun post, maar toen wij opendeden troffen wij niemand aan.'
24 Toen zij dit vernamen, werden de tempelcommandant en de hogepriesters ongerust en vroegen zich af wat voor gevolgen dit zou kunnen hebben.
25 Maar iemand kwam hun melden: 'De mannen die gij in de kerker hebt gezet, bevinden zich in de tempel en onderrichten het volk.'
26 Daarop ging de bevelhebber met zijn dienaren hen halen, maar zonder geweld te gebruiken, uit angst door het volk gestenigd te worden.
27 Zij namen hen mee en brachten hen voor het Sanhedrin. De hogepriester begon hen te ondervragen:
28 'Hebben wij u niet uitdrukkelijk verboden onderricht te geven in die Naam? Door uw toedoen is heel Jeruzalem vol van uw leer. Bovendien wilt gij ons het bloed van die man aanrekenen.'
29 Maar Petrus en de andere apostelen gaven ten antwoord: 'Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen.
30 De God van onze vaderen heeft Jezus ten leven gewekt, aan wie gij u vergrepen hebt door Hem aan het kruis te slaan.
31 Hem heeft God als Leidsman en Verlosser verheven aan zijn rechterhand om aan Israël bekering en kwijtschelding van zonden te schenken.
32 Van dit alles zijn wij getuigen, maar ook de heilige Geest, die God geschonken heeft aan wie Hem gehoorzamen.'
33 Toen zij dit hoorden, ontstaken zij in woede en besloten hen te doden.
34 Nu was er echter in het Sanhedrin een Farizeeër, Gamaliël, een wetgeleerde, die bij het gehele volk in aanzien stond. Deze liet de mannen een ogenblik naar buiten brengen.
35 Daarop zei hij: 'Mannen van Israël, bedenkt wel wat gij met deze mannen gaat doen.
36 Voor onze tijd immers trad Teudas op, die beweerde dat hij heel wat was en bij wie zich een groep aansloot van ongeveer vierhonderd man. Hij werd gedood en allen die op hem vertrouwden, werden uiteengejaagd.
37 Na hem, in de dagen van de volkstelling, trad Judas de Galileeër op en sleepte veel volk mee. Ook hij ging te gronde en allen die op hem vertrouwden, werden verstrooid.
38 Wat ons geval betreft, zeg ik u: Bemoeit u niet met deze mensen, maar laat ze hun gang gaan. Gaat deze opzet of dit werk van mensen uit, dan zal het op niets uitlopen.
39 Gaat het echter van God uit, dan zult gij hen niet uiteen kunnen slaan; anders zou misschien blijken dat gij tegen God in verzet zijt.' Zij lieten zich door hem overreden.
40 Zij riepen de apostelen, lieten hen geselen, verboden hun te spreken in de naam van Jezus en stelden hen in vrijheid.
41 Zij verlieten het Sanhedrin, verheugd dat ze waardig bevonden waren smaad te lijden omwille van de Naam.
42 Zij gingen door met dagelijks in de tempel en in de huizen onderricht te geven en de blijde Boodschap te verkondigen, dat Jezus de Messias is.
(Hand. 5,17-42)

5,19 De wonderlijke ontsnapping, waarover in het stuk erna niet meer gerept wordt, wordt heel kort verteld. Waarschijnlijk is het een samenvatting en transpositie van de ontsnapping van Petrus (12,6-17; vgl. de ontsnapping van Paulus 16,25-34). Over engelen.
5,25 "het volk onderrichten"

5,25*Het wordt dramatisch gebracht, nl. dat men het van "iemand" hoort dat zij in de tempel "het volk onderrichten". (ὁ λαος) Het volk is nog steeds op de hand van de apostelen (vgl. 5,26).

5,28 "Door uw toedoen is heel Jeruzalem vol van uw leer." De beschuldiging geeft aan dat het zo moest gebeuren (vgl. commentaar bij 1,4) ofwel heilshistorische noodzaak, vandaar het antwoord van Petrus (5,29).
5,29-32 Dit is Petrus' tweede toespraak tot het Sanhedrin. Het illustreert Lc. 21,13 (vgl. Mc. 13,9). Hij maakt van de mogelijkheid tot spreken (status confessionis) gebruik om het Evangelie te verkondigen.
5,29 "Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen." Nog meer dan in 4,19 horen wij hierin de echo van Socrates' woord in Plato, Apol. 29d 3. "πείσομαι δέ μλλον τ θε ᾔ ὑμν": "Ik moet meer/beter gehoorzamen aan (de) god dan aan jullie".
5,30 "aan het kruis te slaan" lett. "aan het hout". De toespeling op Dt. 21,22 is duidelijk ("Wanneer iemand zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf, waarop de doodstraf staat, moet gij hem na de voltrekking van het doodvonnis aan een paal (lett. hout) hangen."). Vgl. ook 10,39; 2,23; 1 Pet. 2,24 en Gal. 3,13: Degene die aan het hout gehangen heeft wordt tot een vervloekte verklaard.

Petrus wil hier onderlijnen vanuit de wet hoe groot hun zonde was. Als Paulus in Gal. 3,13 erover spreekt dan doet hij dat om aan te geven dat wij niet door de wet maar door het kruis verlost worden.

5,31 "Leidsman en Verlosser" Deze functies (vgl. 3,13; 13,23) worden uitgelegd "om aan Israël bekering en kwijtschelding van zonden te schenken".
5,32 Over het gecombineerde getuigenis van H. Geest en apostelen, zie Lc. 12,12 en commentaar bij 1,8. De H. Geest is ook een getuige voor de verhoging van de Heer door zijn tegenwoordigheid en werking in de gemeente (2,32-33), m.n. omdat hij de apostelen vervult met de kracht om onverschrokken in te staan voor hun overtuiging (4,31).
5,34 "Gamaliël" Historisch is de carrière bekend van Gamaliël I of "de oudere". De Misjna noemt hem "Rabban Gamaliël de Oude" om hem te onderscheiden van zijn kleinzoon Gamaliël II (ca 90-110). Hij was een nakomeling van de grote Joodse geleerde Hillel, die tussen 25-50 een gerespecteerd leraar was in Jeruzalem (IDB 2,351). De schaarse gegevens over de leer van deze Gamaliël suggereren dat hij een Farizeeër was (Str-B. 2,636-9). Het is goed mogelijk dat een leraar met Farizeïsche sympathieën een apocalpytisch enthousiaste sekte steunde tegen de Sadduceeën. Deze Gamaliël was volgens 22,3 de leraar van Paulus.
"een wetgeleerde" Misschien onderlijnt Lc. dit aspect omdat zijn leerling Paulus eerst een hevig bestrijder van de Christenen wordt net op grond van de wet. (22,3-5) Het is duidelijk dat deze trouw aan de wet die leidde tot vervolging van de Christenen als een afwijking gezien werd (26,9-14) en niet als gevolg van een correcte ijver voor de wet.
5,36-37 De precedenten van Theudas en Judas de Galileeër zijn wellicht anachronistisch, maar de pointe is duidelijk. Deze leiders werden gedood en na hen viel de beweging uiteen. Dit is uiteraard niet gebeurd met de beweging die van Jezus uitging.

Theudas heeft kennelijk een messiaanse revolutionaire beweging gesticht. Hij gaf zich immers voor iets bijzonders uit. Flavius Josephus bericht over hem onder stadhouder Fadus (44-46 n Chr.), dat hij beloofde door zijn woord de wateren van de Jordaan te zullen scheiden en zijn volgelingen een gemakkelijke overtocht te banen. Fadus zou een afdeling ruiterij erop af gestuurd hebben die hem gevangen namen en zijn hoofd naar Jeruzalem stuurden, terwijl zij een groot aantal van zijn volgelingen doodden of gevangen namen (Antiquitates, 20,5,1)
Judas de Galileeër wordt ook vermeld bij Flavius Josephus (Ant. 18,1,1 en div. andere plaatsen). Volgens Flavius Josephus was deze Judas evenals zijn vader een Messiaanse troonpretendent. Hij stookte met de priester Sadok het volk op tot verzet tegen de vermogensschatting (census) in het jaar 6-7 na Christus. Hij won veel aanhangers die zich als zeloten afscheidden van de Farizeeën. Deze zeloten hebben mn. in de Joodse Oorlog (66-70 na Chr.) een grote en noodlottige rol gespeeld, m.n. voor Jeruzalem. Waarschijnlijk wil Lc. hier zeggen dat hun opstand -zoals bekend- ten tijde van Quirinius zonder succes bleef. Over het lot van Judas vertel Flavius Josephus niets. Maar de Romeinen maakten korte metten met oproerkraaiers. Zijn beide zonen werde in ieder geval door de stadhoude Tiberius Alexander (46-48 na Chr.) gekruisigd.

5,39 "Gaat het echter van God uit" Deze overgang van een eventualis naar realis impliceert reeds de conclusie: de echte stichter van de apostolische Kerk is God. De redenering is duidelijk: mensenwerk gaat voorbij, het werk van God blijft.
"dat gij tegen God in verzet zijt" lett. tegenstanders van God: θεομάχοι. Dit Griekse woord komt van Euripides (Bachanten 45.325.1255-6) en wordt daar gebruikt voor het verzet van Pentheus tegen de nieuwe God Dionysos. Het is mogelijk hierin iets van de klassieke vorming van Lc. te zien. Het woord werd echter ook buiten litteraire kringen gebruikt.
5,41-42 De apostelen worden gepresenteerd als onverschrokken getuigen en voorbeelden van standvastigheid tijdens vervolging (vgl. Lc. 6,22-23; 12,4-12).