|
Paulus' verdediging en beroep op de Romeinse wet. (Hand. 21,37-22,29)
Paulus' vraag om zichzelf te verdedigen. (Hand. 21,37-40)
21,37 Op het punt de kazerne binnengebracht te worden zei Paulus tot de bevelhebber: 'Mag ik u misschien iets zeggen?' Hij antwoordde: 'Kent ge Grieks?'
38 Ge zijt dus niet de Egyptenaar, die een tijd geleden oproer gewekt heeft en met vierduizend Sicariërs de woestijn is ingetrokken?'
39 Maar Paulus zei: 'Ik ben een Jood uit Tarsus in Cilicië, burger van een niet onaanzienlijke stad. En ik verzoek u: Sta mij toe het woord tot het volk te richten.'
40 Nadat hem dit toegestaan was, ging Paulus op de trappen staan en gaf met de hand een teken aan het volk. Er viel een diepe stilte en hij sprak hen als volgt in het Hebreeuws toe:
(Hand. 21,37-40)
|
21,37
|
"Mag ik u misschien iets zeggen?"
|
Paulus vraagt bescheiden of hij ook iets mag zeggen. De bevelhebber Claudius Lysias (23,36) is verbaasd dat Paulus hem in het Grieks aanspreekt, de normale taal tussen Romeinen en Joden. Want hij dacht dat Paulus de Egyptenaar was (van Joodse afkomst) die een tijdje geleden en opstand had veroorzaakt. Over deze Egyptenaar vertelt bv. Flavius Josephus (Antiq. XX,8,6 en Bell. Jud. II,13,5). Hierover zijn twee versies. Hij is blijkbaar iemand die een opstand leidde tegen Jeruzalem. De landvoogd Felix overviel zijn bende sicariërs echter en doodde de nodige aanhangers. Van de Egyptenaar werd niets meer vernomen.
|
|
"Sicariërs"
|
De bevelhebber gaat ervan uit dat het een bekend feit is. "Sicariërs": (afgeleid van sica, dolk) betekent oorspronkelijk sluipmoordenaars. Rond het midden van de eerste eeuw werd met deze naam in Israël een partij aangeduid, die ontstaan was uit de oudere partij van de zeloten. Mensen die niet zoals de zeloten tot openlijke opstand aanspoorden, maar die zich op hoge feestdagen te Jeruzalem onder de menigte mengden en met hun korte verborgen dolken allen die de Romeinen gunstig gezind waren vermoorden. (Flavius Josephus, Antiq. XX,8,10).
|
21,39
|
"Ik ben een Jood uit Tarsus in Cilicië, burger van een niet onaanzienlijke stad"
|
Paulus zegt wie hij is. Hij vermeldt Tarsus, een heel belangrijke stad om indruk te maken op de bevelhebber. De vermelding dat hij een Romeins burger is maakte zeker ook indruk op de bevelhebber.
|
21,40
|
|
Paulus mag zichzelf verdedigen. Misschien hoopte de Romein dat Paulus het volk tot bedaren zou brengen of minstens dat hij er achter kon komen wat nu de preciese oorzaak van de oploop was. Paulus spreekt hen toe in het Hebreeuws (bedoeld is het Aramees). Het doel van de rede is duidelijk het tot bedaren brengen van het volk.
|
|