Hand. 15,22-29

Uit Theowiki
Versie door th>Pastacht op 22 okt 2018 om 07:45 (Tekst vervangen - 'width=100% style="background:#FFFF90" cellpadding=8 cellspacing=4 border=1 align=center' door ' {{Stijl citaat}}')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Besluit en rondzendbrief. (Hand. 15,22-29)

15,22 Toen besloten de apostelen en de oudsten samen met de hele gemeente enige mannen uit hun midden te kiezen en met Paulus en Barnabas naar Antiochië te sturen: Judas, bijgenaamd Barsabbas, en Silas, mannen van aanzien onder de broeders,
23 en hun het volgende schrijven mee te geven: 'De apostelen en de oudsten zenden aan de broeders uit de heidenen in Antiochië, Syrië en Cilicië hun broederlijke groet.
24 Daar wij gehoord hebben dat sommigen van ons u door woorden in verwarring hebben gebracht en uw gemoederen verontrust, zonder dat ze van ons enige opdracht hadden gekregen,
25 hebben wij eenstemmig besloten enige mannen uit te kiezen en naar u toe te sturen in gezelschap van onze dierbare Barnabas en Paulus,
26 mensen die zich geheel en al hebben ingezet voor de naam van onze Heer Jezus Christus.
27 Wij hebben dus Judas en Silas afgevaardigd, die ook mondeling hetzelfde zullen overbrengen.
28 De heilige Geest en wij hebben namelijk besloten u geen zwaardere last op te leggen dan de onvermijdelijke:
29 u te onthouden van spijzen die aan afgoden geofferd zijn, van bloed, van wat verstikt is en van ontucht. Als gij uzelf daarvoor in acht neemt zal het u goed gaan. Vaarwel!'
(Hand. 15,22-29)

15,22 De rede van Petrus en de toevoeging van Jakobus werd goedgekeurd. Men stelt een brief op en stuurt mensen met Paulus en Barnabas mee. Dat was opdat zij het woord van Paulus en Barnabas zouden bevestigen als deze met deze boodschap uit Jeruzalem terugkwamen.
"uit hun midden" De twee mannen behoorden tot de gemeente van Jeruzalem.
Deze mannen bezaten het vertrouwen van de apostelen en de oudsten van Jeruzalem.
"mannen van aanzien onder de broeders" Blijkbaar waren zij geen oudsten, want dan hoefde dit niet gezegd te worden.
"udas, bijgenaamd Barsabba" Hij wordt ook genoemd in v. 27.32.34, maar we vernemen niets meer over hem.
"Silas" Hij wordt nog 12 maal genoemd in de Handelingen. Hij is één van Paulus' gezellen op de tweede missiereis. (15,40). Paulus noemt hem driemaal in zijn brieven (1 Thes. 1,1; 2 Thes. 1,1; 2 Kor. 1,19), maar dan met zijn Latijnse naam Silvanus. Ook 1 Pe. 5,12 noemt hem, als degene die geholpen heeft om de brief te schrijven. Hij had behalve een dubbele naam ook nog het Romeinse burgerrecht (16,37).
15,23 Hier volgt het oudste document van de Kerk. Wij vernemen hier voor het eerst dat er behalve in Antiochië ook Christenen waren in Syrië, en Cilicië. Blijkbaar had de kerk van Antiochië behalve Paulus en Barnabas ook andere missionarissen uitgezonden naar deze gebieden. Een van deze laatste was waarschijnlijk Titus, die Paulus en Barnabas naar Jeruzalem vergezelde. (Gal. 2,1). Hier, in de aanhef, wordt de aanleiding van het schrijven vermeld.
"als broeders aan de broeders uit de heidenen te Antiochië ..." De brief is niet bedoeld voor de hele Kerk blijkbaar, maar enkel voor het probleemgebied rond Antiochië.
"sommige van ons" dit zijn dus Joden-Christenen, die behoorden tot de kerk van Jeruzalem. Zij hadden daartoe echter geen enkele volmacht. Waarschijnlijk zullen deze tegenstanders zich nl. op de kerk van Jeruzalem beroepen hebben.
De beslissing om mensen te zenden wordt meegedeeld. Judas en Silas zijn de gezanten die de brief en de boodschap moeten overbrengen.
15,26 "mensen die zich geheel en al hebben ingezet voor" of "Mensen die hun leven gewaagd hebben voor ...". Paulus en Barnabas worden openlijk geprezen voor hun inzet en werk.
15,28-29 "De H. Geest en wij hebben namelijk besloten" Deze uitdrukking is veelbetekenend. Het besluit is genomen door apostelen en oudsten onder bijstand van de H. Geest. Duidelijk wordt hier besloten dat de heiden-Christenen vrij zijn van besnijdenis en wet. Verder wordt hun het voorstel van Jakobus om zich te onthouden van offervlees, bloed, van wat verstikt is en van ontucht.
"onvermijdelijk" Deze dingen worden als "onvermijdelijk" genoemd, omdat daarzonder de eendracht tussen de Christenen uit het Jodendom en heidendom niet gehandhaafd kan worden.
"geen zwaardere last op te leggen" Hierbij wordt gedacht aan de gewone moeilijkheden die het leven met zich meebrengt en die allen te verduren hebben.

De vier punten, daarvan is het punt van de "ontucht" niet typisch Joods, maar valt dat onder de algemene natuurwet.
De overige bepalingen hebben blijkbaar niet direct gelding voor de hele Kerk, maar voor de kerken waaraan deze brieven gericht zijn. En zijn het wetten enkel geldig voor die situatie. Behalve het geval van ontucht nl. omdat dat een wet is die uit de natuurwet volgt.
Deze vier bepalingen vinden wij, zoals gezegd bij 15,20, in Lev. 17-18 als de enige verplichtingen waaraan de heidenen die temidden van de Joden wonen zich te houden hebben. Jakobus kon zich dus op het gezag van Mozes beroepen.
De historische waarde van dit verhaal. Lukas zal deze tekst wel kennen omdat hij uit Antiochië afkomstig is.
Merk op: toen reeds was er vaker (helaas) verdeeldheid onder Christenen; wij vinden hier reeds het gezag van de Kerk, het schrijven van documenten en sturen van gezanten.