De triomf van het evangelie in Samaria. (Hand. 8,4-25)
8,4 Zij nu, die zich verspreid hadden, trokken rond en verkondigden het woord van de Blijde Boodschap.
5 Zo kwam Filippus in de stad van Samaria en predikte daar de Messias.
6 Filippus' woorden oogstten algemene instemming toen de mensen hoorden wat hij zei en de tekenen zagen die hij verrichtte.
7 Uit vele bezetenen gingen de onreine geesten onder luid geschreeuw weg en vele lammen en kreupelen werden genezen.
8 Daarover ontstond grote vreugde in die stad.
9 Reeds voor die tijd trad er in die stad een zekere Simon als tovenaar op; hij deed het volk van Samaria in verbazing staan en gaf zich uit voor een heel bijzonder iemand.
10 Allen, van klein tot groot, hingen hem aan en zeiden: 'Hij is de Kracht Gods, de Grote';
11 zij hingen hem aan, omdat hij ze geruime tijd door zijn toverkunsten verbaasd had.
12 Maar nu zij geloof geschonken hadden aan de prediking van Filippus over het Rijk Gods en de naam van Jezus Christus, lieten mannen zowel als vrouwen zich dopen.
13 Ook Simon zelf nam het geloof aan en na zijn doopsel bleef hij voortdurend bij Filippus, vol verbazing over de tekenen en grote wonderen die hij zag gebeuren.
14 Toen de apostelen in Jeruzalem vernamen dat Samaria het woord Gods had aangenomen, vaardigden zij Petrus en Johannes naar hen af,
15 die na hun aankomst een gebed over hen uitspraken, opdat zij de heilige Geest zouden ontvangen.
16 Deze was namelijk nog over niemand van hen neergedaald; ze waren alleen gedoopt in de naam van de Heer Jezus.
17 Zij legden hun dus de handen op en ze ontvingen de heilige Geest.
18 Simon, die zag dat door de handoplegging van de apostelen de Geest geschonken werd, bood hun geld aan
19 en zei: 'Geeft ook mij die macht, dat ieder aan wie ik de handen opleg de heilige Geest ontvangt.'
20 Maar Petrus gaf ten antwoord: 'Wees ten ondergang gedoemd, jij met je geld, omdat je gemeend hebt de gave Gods voor geld te kunnen krijgen.
21 Je hebt part noch deel aan deze leer, want je hart is niet oprecht tegenover God.
22 Leg die slechte gezindheid van je af en bid de Heer, dat die slechte gedachte je vergeven mag worden.
23 Ik zie dat je bitter bent als gal en in boosheid verstrikt.'
24 Simon antwoordde: 'Bidt gij voor mij tot de Heer, dat mij niets mag overkomen van wat gij gezegd hebt.'
25 Nadat zij door de verkondiging van het woord des Heren getuigenis hadden afgelegd, keerden zij naar Jeruzalem terug, terwijl zij nog in vele dorpen der Samaritanen de Blijde Boodschap predikten.
(Hand. 8,4-25)
|
8,4
|
"verkondigden het woord"
|
Een echo hiervan vinden wij aan het eind van het verhaal over Samaria (8,25), hetgeen toont dat de eenheid van dit verhaal en bedoeling ervan is om de eenheid van de verspreide hellenisten met de apostelen in de missie te tonen.
|
8,5
|
"Filippus"
|
Filippus was de "evangelist" uit Cesarea Maritima (21,8). Hij was één van de zeven (diakens) (6,5), niet de apostel Filippus.
|
|
"in de stad van Samaria"
|
Het is niet duidelijk welke stad men hiermee bedoeld: Sebaste? of Sichem? Of is het misschien de stad, i.c. het dorp van Simon de tovenaar. Hij woonde volgens Justinus, Apo. 1,26,1-3 in Gitta.
|
8,6-8
|
|
Dit schematische relaas (vgl. 5,16 en Lc. 6,18) is kennelijk redactioneel maar schildert wel het ware karakter van de missie van de hellenisten en de verklaring van hun succes in vergelijking met andere groepen.
|
8,9
|
"trad er in die stad een zekere Simon als tovenaar op"
|
In het N.T. is er alleen in Hand. (8,9; 13,6.8 en 19,1) sprake van magie en wel steeds in de rol van tegenstander tegenover de kracht van het Evangelie. Er wordt door Lc. verder niets over hem gezegd over zijn plaats als grondlegger van het gnosticisme, zoals hij door Ireneüs, Adv. Haer. 1,23; Justinus, Apol. 1,26,1-3; Hippolytus, Ref. 9,9-20 en Epiphanius, Haer. 21,1-4) wordt geschilderd. Waarschijnlijk gaat Lc. hier stilzwijgend aan voorbij om zijn schildering van de "pure" tijd van deze periode niet in het gedrang te brengen of anderzijds omdat de latere auteurs zijn rol opbliezen tot iets wat zij niet was, maar om hun tegenstand als het ware reeds op de Schrift zelf te funderen.
|
8,10
|
"Hij is de Kracht Gods, de Grote"
|
Dit lijkt de aanspreektitel te zijn die Simon voor zichzelf verzon, als de drager van openbaring. Het lijkt erop dat hij reeds meer was dan een tovenaar, maar ook als de leider van een gnostische groepering die aan het ontstaan was.
|
8,13
|
|
Simons bekering onderlijnt de indruk van het grote succes dat Filippus maakte (vgl. 8,6.8)
|
8,14-17
|
|
Bij Lc. is het zo dat de nieuw gemeenten verbonden worden met de moederkerk door de visitatie door haar afgezanten (vgl. 11,22). Deze redactionele tekst laat toe om de anomalie van het doopsel door Filippus te begrijpen (8,16), immers er werd geen H. Geest in meegedeeld. Of de H. Geest nu na (19,6) of zelfs vóór het doopsel (10,47-48) ontvangen wordt, de H. Geest werkt enkel waar er gemeenschap is met de apostelen, die de "getuigen zijn van Zijn verrijzenis" (1,22) en die de garanten zijn van Jezus' voortgezette werking op aarde. De H. Geest wordt hier nog niet "gecontroleerd" of gegeven door een rite of ambt (8,15). Tegenover Simeon wordt het feit van de vrije gave van de Geest verduidelijkt (8,20 vgl. ook 2,38; 10,45; 11,17).
|
8,14
|
|
Hier is sprake van een hyperbool. Niet heel Samaria bekeerde zich, maar een belangrijke groep mensen.
Het feit dat de apostelen Petrus en Johannes gestuurd werden door de andere apostelen is een teken van het feit dat zij hun taak om de Kerk te leiden ernstig namen.
|
8,15
|
|
Hier komt eerst een gebed (voorafgaande aan de handoplegging) waarin zij bidden om de nederdaling van de H. Geest.
|
8,16
|
|
Hier wordt een scherp onderscheid gemaakt tussen het doopsel en de nederdaling van de H. Geest. Uit ander teksten van de Hand. blijkt dat Lukas met de nederdaling van de H. Geest de mededeling van charisma's bedoelt, d.w.z. bovennatuurlijke gaven zoals de profetie en glossolalie (1,14; 10,45v; 19,6).
Dit neerdalen van de H. Geest was blijkbaar voor iedereen waarneembaar. Vgl. 8,18 waar Simon kennelijk de uitwerking van de H. Geest zag.
|
8,17
|
|
De handoplegging wordt in de evangelies vermeld als de begeleidende handeling van een wonderbare genezing (Mc. 6,5; 7,32; 8,23 enz.) of van een zegening (Mt. 19,15; Mc. 10,16). Paulus werd door de handoplegging van Ananias van zijn blindheid genezen (9,12.17). In de Hand. (6,6;13,3) is het ook het uiterlijk teken waardoor een zending of een ambt wordt verleend. Vgl. 19,1-6: Paulus in Efeze: "Terwijl Apollos in Korinte was, kwam Paulus na zijn reis door het binnenland in Efeze. Daar ontmoette hij enige leerlingen, aan wie hij vroeg: 'Hebt gij de heilige Geest ontvangen toen ge het geloof hebt aangenomen?' Zij antwoordden: 'Wij hebben niet eens gehoord dat er een heilige Geest bestaat.' Toen zei hij: 'Hoe zijt ge dan gedoopt?' Ze antwoordden: 'Met het doopsel van Johannes.' Paulus hernam: 'Johannes diende een doopsel toe ten teken van bekering, maar zei aan het volk, dat ze moesten geloven in Wie na hem kwam, dat is Jezus.' Toen zij dit gehoord hadden, lieten zij zich dopen in de naam van de Heer Jezus. Nadat Paulus hun de handen had opgelegd, kwam de heilige Geest over hen; ze spraken in talen en profeteerden."
Deze handoplegging wordt traditioneel door de katholieken gezien als de eerste aanduiding voor het vormsel. Protestanten zien het als een bevestiging van de leer van deze mensen of van het werk van Filippus.
|
8,21
|
"Je hebt part noch deel"
|
Dit zou een excommunicatie-formule kunnen zijn. Maar hier wordt duidelijk geen heresie, maar puur heidens bijgeloof afgewezen.
|
|