Hand. 10,34-43

Uit Theowiki
Versie door Pastoor (overleg | bijdragen) op 3 feb 2023 om 14:29 (1 versie geïmporteerd)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

De toespraak van Petrus. (Hand. 10,34-43)

10,34 Petrus nam het woord en sprak: 'Nu besef ik pas goed, dat er bij God geen aanzien des persoons bestaat,
35 maar dat uit welk volk ook ieder die Hem vreest en het goede doet, Hem welgevallig is.
36 Het woord heeft Hij tot de zonen van Israël gezonden, toen Hij door Jezus Christus de blijde boodschap van vrede verkondigde: Deze is de Heer van allen.
37 Gij weet wat er overal in het joodse land gebeurd is; hoe Jezus van Nazaret zijn optreden begon in Galilea na het doopsel dat Johannes predikte,
38 en hoe God Hem gezalfd heeft met de heilige Geest en met kracht. Hij ging weldoende rond en genas allen, die onder de dwingelandij van de duivel stonden, want God was met Hem.
39 En wij zijn getuigen van alles wat Hij in het land van de Joden en in Jeruzalem gedaan heeft. Hem hebben ze aan het kruishout geslagen en vermoord.
40 God heeft Hem echter op de derde dag doen opstaan en laten verschijnen,
41 niet aan het hele volk, maar aan de getuigen die door God tevoren waren uitgekozen, aan ons, die met Hem gegeten en gedronken hebben nadat Hij uit de doden was opgestaan.
42 Hij gaf ons de opdracht aan het volk te prediken, en te getuigen dat Hij de door God aangestelde rechter is over de levenden en de doden.
43 Van Hem leggen alle profeten het getuigenis af, dat ieder die in Hem gelooft, door zijn Naam vergiffenis van zonden verkrijgt.'
(Hand. 10,34-43)

10,34 We weten niet of Petrus Grieks of Aramees sprak. Wij weten ook niet of hij een tolk gebruikte. Vermoedelijk kende Petrus voldoende Grieks om zich zo verstaanbaar te maken en misschien kende Cornelius ook voldoende Aramees.

Het belangrijkste van de redevoering is dat Petrus er nu van overtuigd is dat "er bij God geen aanzien des persoons bestaat"; d.w.z. dat God niet handelt als een mens.

10,35 "dat uit welk volk ook ieder die Hem vreest en het goede doet" Welgevallig zijn aan God is niet gebaseerd op het behoren bij een of ander volk (de Joden), maar het "vrezen van de Heer" en "het doen van het goede".

"Vrezen van God" duidt op de innerlijke onderwerping aan God. "Het doen van het goede" slaat op het uitwendig handelen. In vers 10,43 wijst Petrus er uitdrukkelijk op dat het geloof in Jezus Christus erbij hoort.

10,36 "Het Woord" dat is de Blijde Boodschap. "De blijde boodschap van vrede", door Jezus is er vrede tussen God en mens gekomen.
10,37 "Gij weet" (2e p. mv.) Petrus richt zich niet enkel tot Cornelius, maar tot alle aanwezigen.

Dan volgt een samenvatting van het openbaar leven van Jezus.

10,38 "en hoe God Hem gezalfd heeft met de heilige Geest" Dit is Jes. 61,1. Jezus is de Gezalfde (= Christus; = Messias) bij uitstek. Hij is gezalfde met de heilige Geest en met kracht. De werking van die kracht blijkt uit de wonderen. Uitdrukkelijk worden de genezingen en duiveluitdrijvingen vermeld. Petrus spreekt hier over Jezus als mens. Uit pedagogische (mystagogische) motieven spreekt hij niet over zijn godheid.
10,40 "God heeft Hem echter op de derde dag doen opstaan en laten verschijnen" Wezenlijk is de verrijzenis van de Heer. Hiervan zijn niet allen getuigen, maar enkel die Hij had uitgekozen.
10,42 "rechter over levenden en doden" dit veronderstelt het geloof in de algemene verrijzenis (vgl. Joh. 5,29; 1 Thess. 4,16 e.a.). Hiermee geeft Petrus ook te kennen dat Hij God is.
10,43 Door geloof in Christus krijgen wij vergeving. Er zijn in het O.T. inderdaad een heleboel teksten die het Rijk van de Messias voorstellen als een rijk van gerechtigheid en vergeving van de zonden. (Jes. 9,6v; 11,9; 42,7; 53,11; Jer. 31,34; Dan. 9,24; Hos. 13,14; Mich. 7,18v.).

Nb. er heerste in die tijd een groot verlangen naar verlossing, denk aan Oosterse mysterie-godsdiensten. Geen wonder dus dat Cornelius en de anderen "God verheerlijkten" (v. 46).