Hand. 14,8-20

Uit Theowiki
Versie door Pastoor (overleg | bijdragen) op 3 feb 2023 om 14:30 (1 versie geïmporteerd)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Te Lystra en Derbe. (Hand. 14,8-20)

Lystra ligt op de waterarme hoogvlakte van Lykaonië. Lystra lag op een heuvel dichtbij het huidige Khatoen-Serai, ongeveer 40 km. ten zuiden van Ikonium. Keizer Augustus had er in 6 vóór Christus een kolonie van soldaten gevestigd om het land tegen rovers te verdedigen, die vanuit het gebergte strooptochten ondernamen. Hier in het binnenland leefden m.n. boeren, herders, jagers en rovers. Er was geen Joodse gemeenschap, althans zeker geen synagoge, geen godvrezenden. Misschien was het enkel uit nood, na hun verdrijving uit Ikonium dat zij hier en later in Derbe kwamen. Misschien hadden zij op dat ogenblik het plan om via de Cilicische poort over land terug naar Antiochië in Syrië te reizen. Toch vinden zij er welwillend gehoor.

14,8 Er was in Lystra een man die geen kracht in zijn voeten had en moest blijven zitten. Hij was van zijn geboorte af lam en had nooit kunnen lopen.
9 Terwijl die man naar Paulus' toespraak luisterde, keek deze hem onderzoekend aan en zag dat hij het geloof bezat om gered te worden.
10 Daarom sprak hij met stemverheffing: 'Ga op uw voeten staan, recht op!' De man sprong op en liep rond.
11 Toen de mensen zagen wat Paulus gedaan had, begonnen ze te schreeuwen en riepen in het Lykaonisch: 'De goden zijn in mensengedaante tot ons neergedaald.'
12 Barnabas noemden ze Zeus, en Paulus, omdat hij de woordvoerder was, Hermes.
13 De priester van de tempel Zeus-buiten-de-stad bracht bekranste stieren naar de poorten en wilde samen met het volk een offer gaan opdragen.
14 Toen de apostelen Barnabas en Paulus dit vernamen, scheurden ze hun kleren en stortten zich tussen het volk, luid roepend:
15 'Mannen, wat gaat ge nu beginnen? Ook wij zijn mensen, juist als gij. Wij brengen u de Blijde Boodschap dat gij u af moet keren van deze waardeloze goden en u wenden tot de levende God, die de hemel en de aarde gemaakt heeft en de zee en alles wat daarin is.
16 In voorbije tijden liet Hij alle volken hun gang gaan,
17 maar Hij heeft niet nagelaten getuigenis van zichzelf te geven door het schenken van weldaden: vanuit de hemel schonk Hij u immers regen en vruchtbare jaargetijden en verblijdde u met overvloed van voedsel.'
18 Maar zelfs deze woorden konden het volk er maar nauwelijks van weerhouden hun een offer op te dragen.
19 Er kwamen echter Joden van Antiochië en Ikonium die het volk ompraatten. Daarom stenigden zij Paulus en sleepten hem buiten de stad in de mening dat hij dood was.
20 Maar toen de leerlingen om hem heen waren gaan staan richtte hij zich op en ging weer de stad binnen. De volgende dag vertrok hij met Barnabas naar Derbe.
(Hand. 14,8-20)

14,8 "Hij was van zijn geboorte af lam en had nooit kunnen lopen" Lukas beschrijft de man die vanaf zijn geboorte lam was. Veel aandacht (->Lukas als arts?).
14,9 "Terwijl die man naar Paulus' toespraak luisterde" Het imperfectum duidt aan dat de man gewoon was naar Paulus' toespraken te luisteren en dat pleit dus voor hem.
"en zag dat hij het geloof bezat om gered te worden" Het is niet waarschijnlijk dat de man verwachtte dat Paulus hem zou genezen. Dat wil zeggen hij voldeed blijkbaar aan de voorwaarde welke nodig was om genezen te worden. Christus verwachtte ook altijd geloof voor een genezing (vgl. Mt. 9,28; Mk. 9,23).
14,10 Paulus geeft hem het bevel om op te staan.
14,11 "in het Lykaonisch" De verbazing van de omstaanders uit zich in hun schreeuwen. Zij bedienen zich van hun moedertaal het Lykaonisch.
"De goden zijn in mensengedaante tot ons neergedaald" dit staat in verband met het toenmalige volksgeloof. Uit de mythologische verhalen van die tijd blijkt dat men in het algemeen overtuigd was dat de goden een mensengedaante konden aannemen en zich konden manifesteren aan de mensen. Deze opvattingen leefden in die tijd niet meer onder de intellectuelen, wel onder het gewone volk.
14,12 Zeus was de voornaamste God van de Grieken. Hermes was gewoonlijk zijn metgezel. Hij was de bode, tolk en heraut van Zeus en van de goden in het algemeen. De reden waarom ze Paulus voor Hermes aanzien was het feit dat hij de woordvoerder was, zoals Hermes dat was van de goden.
14,13 "Zeus-buiten-de-stad" de tempel van Zeus stond blijkbaar buiten de stadsmuren. Hij was de god die de stad moest beschermen. Het is onwaarschijnlijk dat er maar één priester aan dit heiligdom verbonden was. Waarschijnlijk is hier de opperpriester bedoeld. Dit vers wekt de indruk alsof de priester uit eigen beweging het offer wilde brengen, vers 18 laat zien dat het van het volk uitging.
"bekranste stieren" lett. stieren en kransen. De stier was het offerdier voor Zeus (Ovidius, Metamorf. IV, 755).
"naar de poorten" lett. vóór de poorten. Of de stadspoorten, de poorten van de tempel, of de poorten van het huis... waar ze verbleven bedoeld was is niet duidelijk.
14,14 "scheurden zij hun kleren en stortten zich tussen het volk, luid roepend ..." Vol afschuw over wat het volk van plan is nl. om hen een offer te brengen, dat zij alleen aan God mogen brengen "scheurden zij hun kleren en stortten zich tussen het volk, luid roepend ...". Het is allemaal een teken van hun afkeer.
14,15 "Ook wij zijn mensen, juist als gij" Paulus en Barnabas richten zich samen tot het volk. "Ook wij zijn mensen, juist als gij" (lett. met dezelfde passie ὁμοιοπαθης). Zij handelden alleen in opdracht van God. Paulus roept hen dan op om zich af te keren van hun waardeloze afgoden en zich tot de levende God te bekeren. Paulus zegt dat zij de levende God hadden kunnen kennen uit Zijn schepping, en dat zij niet achter hun afgoden mogen nalopen. De kennis van God uit de zichtbare schepping vinden wij ook Wijsh. 13,1-9 en bij Paulus Hand. 17,24-28 (Areopaag) en Rom. 1,9-23; Ef. 3,9. Paulus heeft het hier over God als Schepper en Voorzienigheid. Paulus heeft het hier niet over Jezus. Het eerste punt is hier de bekering van deze heidenen tot het monotheïsme.
14,16 "alle volken" God heeft "alle volken" (ἐθνη = gewoonlijk heidense volkeren) aan hun lot overgelaten, zodat hun afgoderij ... enigszins te begrijpen is.
14,17 Zij zijn echter niet helemaal te verontschuldigen, ze hadden God kunnen kennen vanuit de natuur.

Merk op voor hoe ernstig Paulus en Barnabas de afgodendienst veroordelen. Het onderlijnt minstens impliciet het belang van de verkondiging.

14,18 Blijkbaar kostte het veel woorden en veel moeite.
14,19 Tussen de verzen 18 en 19 is een tijd verlopen immers in vers 20 blijken zij reeds een aantal leerlingen te hebben, die zij na hun terugkeer uit Derbe weer bezochten (14,20). Hun succes schijnt zo groot te zijn geweest dat de Joden uit Antiochië (op 160 km) en Ikonium (op 40 km) het de moeite waard vonden om hun werk te komen boycotten. Blijkbaar hadden zij weinig moeite om het volk tegen Paulus en Barnabas te mobiliseren. Merk op, ook Christus wilden zij vandaag koning kronen en 's anderendaags liet men Hem in de steek. Het Christendom is niet iets van even alleluia te roepen. Het is een trouw dag en nacht.

Dat zij alleen Paulus te grazen namen, zal wel te wijten zijn aan het feit dat die er op dat ogenblik niet bij was, toen Paulus het met het volk aan de stok kreeg. Vermoedelijk begon men hem tijdens een toespraak plots te stenigen. Want het stenigen in de stad was tegen de wet. Men hield Paulus voor dood, terwijl hij het niet was. Volgens het gebruik sleepte men het lijk de stad uit waar het ten prooi kon vallen aan de vogels en de wilde dieren.

14,20 De leerlingen wilden blijkbaar het lijk nemen en gaan begraven, toen Paulus weer bij zijn positieven kwam. Blijkbaar hebben wij hier te doen met een wonderbare gebeurtenis (Paulus zal nog vaker op een wonderbaarlijke wijze gered worden). Immers het is niet normaal dat iemand die blijkbaar dood na een steniging buiten de stad ligt, plots opstaat, de stad weer binnengaat en 's anderendaags een reis van 75 km te voet naar Derbe kan maken. Derbe ligt op 75 km. ten oosten van Lystra.

Onder de leerlingen van Lystra waren waarschijnlijk ook Timoteüs, zijn moeder Eunice en zijn grootmoeder Loïs. Zie 16,1 en 2 Tim. 1,5.