Jacobus’ bevestiging en “verbeteringen”. (Hand. 15,13-21)
15,13 Toen zij waren uitgesproken, nam Jakobus het woord en sprak:; Mannen broeders, luistert naar mij.
14 Simeon heeft ons uiteengezet, hoe God eertijds genadig heeft neergezien en uit de heidenen zich een volk heeft gekozen.
15 Hiermee stemmen de woorden der profeten overeen, zoals geschreven staat:
16 Daarna zal Ik terugkeren en het vervallen huis van David weer opbouwen. Ja, zijn ruinen zal Ik weer opbouwen en volledig herstellen,
17 opdat de rest van de mensen de Heer zullen zoeken samen met alle heidenen, over wie mijn Naam is uitgeroepen.
18 Zo spreekt de Heer die deze dingen doet, van eeuwigheid zijn ze bekend.
19 Daarom ben ik voor mij van oordeel, dat men hun die zich uit het heidendom tot God bekeren, geen onnodige lasten moet opleggen,
20 maar hun wel voorschrijven zich te onthouden van wat door de afgoden besmet is, van ontucht, van wat verstikt is en van bloed.
21 Want van oudsher heeft Mozes in elke stad mensen die hem op sabbat in de synagoge voorlezen en prediken.'
(Hand. 15,13-21)
|
15,3
|
|
Lukas spreekt zonder meer over Jakobus, zoals in 12,17. Hij veronderstelt dat de lezer weet wie hij bedoelt. Het is Jakobus de zoon van Alfeüs (Mt. 10,3), omdat de ander Jakobus (zoon van Zebedeüs en Salome) de marteldood stierf zoals vermeld werd in 12,2. //br vd Heer//
Deze Jakobus nam een bijzondere plaats in in de kerk van Jeruzalem. Volgens 12,17 waren hij en Petrus de enige apostelen die in Jeruzalem bleven tijdens de vervolging van Herodes Agrippa. Ook bij de laatste maal dat Paulus in Jeruzalem zal komen (Hand. 21,18) zal hij daar Jakobus, Petrus en ook Johannes aantreffen. Jakobus was waarschijnlijk degene die de leiding van de kerk van Jeruzalem droeg. Hierin stemt het N.T. overeen met de oudste overleveringen. Hij stierf de marteldood in 63 na Christus onder de hogepriester Ananus. Volgens Hegesippus werd hij van het dak van de tempel naar beneden gegooid en gestenigd.
Hij getuigt hier dat hij het eens is met Petrus en Paulus.
|
15,14
|
|
Alleen hier en in 2 Pe. 1,1 wordt Petrus met de Hebreeuwse naam Simeon genoemd. Samen met het stevig bijbels woordgebruik wil het de "sacrale sfeer" van de bijeenkomst schilderen. Normaliter wordt de Griekse vorm hiervan "Simon" gebruikt.
|
|
"eertijds genadig heeft neergezien"
|
dit slaat op de gebeurtenissen met Cornelius.
|
15,15v
|
|
Als bewijs haalt hij een tekst aan van Amos (9,11-12) in de versie van de LXX. De Hebreeuwse tekst heeft het over een herstel van de dynastie van David en onderwerping van de heidense volkeren. De Septuagint echter zegt dat de heidense volkeren de God van Israël zullen zoeken.
|
15,17
|
"over wie mijn Naam is uitgeroepen"
|
Hier bedoelt hij de prediking van Paulus en Barnabas.
|
15,18
|
"van eeuwigheid zijn ze bekend"
|
Staat noch in de Hebreeuwse tekst, noch in de Septuagint, maar is een toevoeging van Jakobus.
|
15,19
|
|
Jakobus is het eens met Petrus wat de hoofdzaken betreft. Hij spreekt echter zijn persoonlijke mening uit in vers 20.
|
15,20
|
|
Ook al zijn de heiden-christenen niet door de Joodse wet gebonden, toch vindt hij dat zij een paar voorschriften uit de wet van Mozes moeten onderhouden. Hij noemt vier voorschriften tegenover praktijken die in het bijzonder de afschuw van de Joden oproepen. Blijkbaar wil Jakobus zo de verzoening van de judaïserende Christenen ook makkelijker maken.
|
|
"Wat door de afgoden besmet is"
|
In v. 29 en 21,25 is sprake over aan afgoden geofferd vlees. Het gaat hier over aan afgoden geofferd vlees. Dat men niet aan afgoden mocht offeren is duidelijk. Maar het gevaar bestond dat Christenen deelnamen aan de maaltijden die met de offers verbonden waren. Dit waren plechtigheden die bij alle mogelijke gelegenheden van openbare en particulier aard gehouden werden en waaraan Christenen zich vanwege bv. familiebanden moeilijk konden onttrekken. Paulus moet ook in 1 Kor. 10,1-22 tegen het misbruik dat sommigen aan heidense offermaaltijden deelnamen optreden. Het eten van offervlees dat op de markt werd aangeboden mocht wel, omdat het in zich niet fout is, want er bestaan geen afgoden. Toch moeten de Christenen dat laten als ze daardoor aanstoot geven aan andere broeders.
|
|
"ontucht"
|
Het is niet zonder meer duidelijk wat hier bedoeld is. Vermoedelijk gaat het hier over bloedschande. Nl. dat voor Christenen huwelijken met naaste familieleden ook niet mogen, net zomin als voor de Joden (vgl. Lev. 18,1-18). Het Griekse woord "porneia" betekent echter letterlijk ontucht, dus "geslachtelijke omgang buiten het huwelijk" (bv. 1 Kor. 6,13.18 e.a.)."
|
|
"van wat verstikt is"
|
Hiermee wordt bedoeld het eten van vlees van een dier dat door verstikking of wurging gedood is en niet is uitgebloed. Kortom het eten van vlees dat niet ritueel geslacht is. Dit verbod stond reeds in de wet van Mozes (Lev. 17,13v).
|
|
"van bloed"
|
Het bloed werd beschouwd als het levensprincipe van het dier (Lev. 17,14). Het behoorde aan God toe en moest op de grond of op het altaar worden vergoten (Lev. 17,13; Deut. 15,23). Deze beide laatste verboden horen bij elkaar.
|
15,21
|
|
Hier volgt de motivatie van Jakobus nl. aan de heidenen is de wet van Mozes bekend, want in alle grote steden wordt die op de sabbat in de synagogen voorgelezen. In deze wet liggen deze drie geboden vervat.
|
|