Paulus' opsluiting en getuigenis in Jeruzalem. (Hand. 21,15-23,11)
De ontvangst van Paulus door de Kerk te Jeruzalem. (Hand. 21,15-26)
21,15 Toen de dagen van ons verblijf verstreken waren, maakten wij ons reisvaardig en gingen naar Jeruzalem.
16 Ook enkele leerlingen van Caesarea trokken met ons mee en brachten ons bij een zekere Mnason uit Cyprus, een leerling uit de eerste tijd, bij wie wij te gast zouden zijn.
17 Toen wij in Jeruzalem aankwamen, ontvingen de broeders ons met vreugde.
18 De volgende dag ging Paulus met ons naar Jakobus, bij wie ook alle oudsten samengekomen waren.
19 Hij begroette hen en verhaalde in bijzonderheden wat God door zijn dienstwerk onder de heidenen had tot stand gebracht.
20 Toen zij dat vernamen, verheerlijkten zij God, maar ook zeiden ze tot hem: 'Gij ziet, broeders, hoe geweldig groot het getal is van de Joden die gelovig zijn geworden en allen zijn ijveraars voor de Wet.
21 Nu heeft men over u horen zeggen, dat gij aan alle Joden die onder de heidenen leven afval van Mozes leert door te verklaren, dat ze hun kinderen niet moeten besnijden en niet moeten leven volgens de gebruiken.
22 Wat nu te doen? In ieder geval zal men horen, dat ge hier aangekomen zijt.
23 Doe daarom wat wij u zeggen. Wij hebben hier vier mannen die onder gelofte staan;
24 neem dezen mee, laat u met hen reinigen en betaal voor hen de kosten om zich het hoofd te laten scheren. Dan zullen allen inzien, dat er niets waar is van wat ze over u hebben horen vertellen, maar dat gij ook zelf trouw de Wet blijft onderhouden.
25 Wat echter de gelovig geworden heidenen aangaat: hen hebben wij schriftelijk van onze beslissing op de hoogte gebracht, dat zij zich moeten onthouden van spijzen die aan afgoden geofferd zijn, van bloed, van wat verstikt is en van ontucht.
26 Toen nam Paulus de volgende dag die mannen met zich mee, liet zich met hen reinigen, ging de tempel binnen en kondigde het tijdstip aan, waarop de reinigingstijd voltooid zou zijn, namelijk wanneer voor ieder van hen het offer gebracht zou zijn.
(Hand. 21,15-26)
|
21,16
|
"bij een zekere Mnason uit Cyprus"
|
Uit deze tekst zouden we kunnen afleiden dat Mnason te Jeruzalem woonde. De Codex van Beza heeft wellicht gelijk. Volgens deze woonde Mnason in een dorp op de weg van Cesarea naar Jeruzalem. De afstand van 80 km. kon immers te voet ook niet in één dag worden afgelegd. Hij was een leerling uit de eerste tijd.
|
21,17
|
"vreugde"
|
Met deze sectie begint de tijd van de "boeien en kwellingen" (20,23). De "vreugde" wordt door Lukas waarschijnlijk apart vermeld omdat op de vorige plaatsen Paulus keer op keer gewaarschuwd werd voor wat er met hem ging gebeuren.
|
21,18
|
"Jakobus"
|
is de apostel uit 12,17 en 15,13.
|
21,19
|
"wat God door zijn dienstwerk onder de heidenen had tot stand gebracht"
|
In tegenstelling tot 12,4.12 waar Paulus vooral sprak over de grote wonderen die God door hem en Barnabas onder de heidenen bewerkt had, spreekt hij nu over de gunstige gevolgen van zijn dienstwerk (διακονια).
|
21,20
|
"Zij verheerlijkten God"
|
Jakobus en de oudsten waren het volledig eens met Paulus. "Zij verheerlijkten God" aan wie ze dit wonderlijk succes toeschrijven en ze noemden Paulus "broeder".
|
|
"hoe geweldig groot"
|
(πόσαι μυριάδες) (lett. vele tienduizendtallen). Het Grieks μυριας is een onbepaalde term om een geweldig grote hoeveelheid aan te duiden. Waarschijnlijk waren het echter ook al verschillende tienduizenden Joden op dat ogenblik.
|
|
"allen zijn ijveraars voor de Wet"
|
Al deze bekeerde Joden worden nog "ijveraars voor de wet" genoemd. Blijkbaar gingen de bekeerde Joden dus nog door om de voorvaderlijke Joodse wetten te onderhouden.
|
21,21
|
"dat ze hun kinderen niet moeten besnijden en niet moeten leven volgens de gebruiken"
|
Het is duidelijk voor Paulus dat men niet gered wordt door de wet, de besnijdenis of het volgen van de Joodse wetten, maar enkel door het geloof in Jezus Christus. (Rom. 3,20; 7,19; Gal. 3,11) Dit betekent uiteraard dat ook de Joden-Christenen niet meer aan de wet gebonden waren. Toch verbood Paulus niet om deze wet te onderhouden. Hij liet Timotheüs besnijden (16,3) en liet zich het hoofd scheren te Kenchreeën (18,18). Besneden-zijn of niet besneden-zijn doen er niet toe. Toch geeft Paulus de raad dat ieder blijft in de staat waarin hij zich bevond ten tijde van zijn bekering. (1 Kor. 7,9v).
Paulus werd hier vals beschuldigd van het feit dat hij Christenen van Joodse afkomst verbood om hun kinderen te laten besnijden. Blijkbaar werd dit gezegd door Christenen van Farizeïsche achtergrond, zogenaamde judaïzanten.
|
21,22
|
|
Blijkbaar is Jakobus de spreekbuis van de aanwezigen en wil hij iets aan het foute gerucht doen.
Degenen die Paulus vals beschuldigen zullen wel vernemen dat hij in Jeruzalem is en Jakobus stelt voor om door daden te laten zien wat Paulus werkelijk denkt en leert.
|
21,23-24
|
"Wij hebben hier vier mannen die onder gelofte staan"
|
De vier mannen waren bekeerde Joden die een gelofte hadden gedaan. Uit v. 24 blijkt dat het gaat om het Nazareaat (vgl. 18,18). Jakobus geeft Paulus de raad om te betalen voor hun reiniging. Betalen voor een ander om hem te ontslaan van een gelofte werd als een goed werk gezien. Zij mochten pas hun hoofdhaar afscheren als zij het offer brachten en dit haar moest in het offervuur verbrand worden. Daaruit blijkt dat Paulus niet enkel de kosten van het scheren, maar ook de kosten voor het offer droeg. Als brandoffer moest de Nazireeër een lam offeren, als zoenoffer een schaap en als vrede-offer een ram. Alle dieren moesten uiteraard zonder gebrek zijn.
|
|
"laat U met hen reinigen"
|
over deze woorden hebben velen zich het hoofd gebroken. Het Nazireaat duurde volgens de rabbijnse literatuur dertig dagen. Paulus werd echter al na zeven dagen (21,27) gereinigd. Sommigen denken dat het hier bij de vier mannen en bij Paulus niet om Nazireaat gaat maar om een wettelijke onreinheid. Blijkbaar heeft Paulus niet het Nazireaat op zich genomen maar een andere reiniging. We weten bv. uit Flavius Josephus (Antiquitates 19,6,1) dat Herodes Agrippa I uit dankbaarheid voor zijn verheffing tot het koningschap een groot aantal Nazireeërs de gelegenheid verschafte om hun hoofd te scheren.
|
21,25
|
|
Hier worden nog eens de besluiten van het apostelconcilie herhaald.
|
21,26
|
"liet zich met hen reinigen"
|
Paulus neemt het voorstel aan. "Hij liet zich met hen reinigen" kan betekenen dat hij zich inderdaad liet reinigen. Het Griekse woord ἁγνιζεσθαι wordt in de LXX ook gebruikt om de Nazireaatsgelofte aan te duiden en kan eventueel ook aanduiden dat Paulus de Nazireaatsgelofte op zich nam. Wat er ook van zij de tijd voor het vervullen van de offers -die een zekere tijd innam- wordt hier al vastgesteld.
|
|