Hand. 21,27-36

Uit Theowiki
Versie door th>Pastacht op 22 okt 2018 om 08:11 (Tekst vervangen - 'width=100% style="background:#FFFF90" cellpadding=8 cellspacing=4 border=1 align=center' door ' {{Stijl citaat}}')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

De oproer en gevangenneming van Paulus. (Hand. 21,27-36)

21,27 Toen de zeven dagen bijna om waren, zagen de Joden uit Asia hem in de tempel. Zij ruiden heel de menigte op en maakten zich van hem meester,
28 terwijl ze schreeuwden: 'Israëlieten te hulp! Dit is die man, die overal en voor allen een leer verkondigt die gericht is tegen het volk, tegen de Wet en tegen deze plaats en die nu zelfs heidenen in de tempel heeft gebracht en daardoor deze heilige plaats heeft ontwijd.'
29 Zij hadden namelijk tevoren in de stad Trofimus uit Efeze in zijn gezelschap gezien en dachten dat Paulus hem in de tempel had gebracht.
30 Heel de stad raakte in opschudding en er ontstond een volksoploop. Ze grepen Paulus vast, sleurden hem de tempel uit en onmiddellijk werden de poorten daarvan gesloten.
31 Terwijl ze hem trachten te doden, werd de bevelhebber van de kohort gemeld, dat heel Jeruzalem in rep en roer was.
32 Hij snelde terstond met soldaten en officieren op hen af. Bij het zien van de bevelhebber en de soldaten hielden ze op Paulus te slaan.
33 De bevelhebber kwam naderbij, nam hem gevangen en gaf order hem met twee ketenen te boeien. Vervolgens vroeg hij, wie dat was en wat hij gedaan had.
34 Maar het volk schreeuwde van alles door elkaar. Door het tumult kon hij de juiste toedracht niet achterhalen en daarom gaf hij bevel hem naar de kazerne te brengen.
35 Toen Paulus bij de trappen gekomen was, moest hij vanwege het opdringende volk door de soldaten gedragen worden.
36 Want de mensenmassa liep mee, luid schreeuwend: 'Weg met hem!'
(Hand. 21,27-36)

21,27 "Toen de zeven dagen bijna om waren" dit zijn de zeven dagen van de reiniging. Al dan niet van het nazireaat.
"de Joden uit Asia" zij herkenden Paulus. Zij herkenden ook zijn gezel de Efeziër Trofimus (21,29), vermoedelijk waren zij dan ook Joden uit Efeze, waar Paulus drie jaren gewerkt had. In 20,19 wordt bv. gemeld dat de Joden aanslagen op Paulus beraamd hadden.
21,28 "Israëlieten te hulp!" Zij ruien het volk op en beschuldigen Paulus vals ervan dat hij de heiden Trofimus in de tempel gebracht zou hebben. De heidenen mochten immers enkel tot in de voorhof komen. Wanneer zij verder gingen dan riskeerde zij de doodstraf. Hun beschuldiging is echter voorbarig.
21,30 Het gerucht van de ontwijding van de tempel verspreidt zich zeer snel door de stad. Er ontstaat een oploop. Men wilde Paulus vermoorden (21,31) en daarom sleurde men hem uit de binnenste voorhoven, blijkbaar opdat deze plaats niet door zijn bloed bevlekt zou worden. Met het sluiten van de poorten bedoelt Lukas dat men op deze manier Paulus het vluchten wilde beletten. Hij was immers nog in de voorhof van de heidenen.
21,31 De Joden probeerden Paulus te doden. Omdat zij ongewapend waren blijkbaar met slagen en schoppen. Paulus zou zeker gedood zijn als de bevelhebber (chiliarch) van de kohorte uit de burcht Antonia die op de noord-westelijke hoek van het tempelplein 25 m hoog uisteekt niet had ingegrepen. Vermoedelijk zal een soldaat die op de uitkijk stond (men kon vanuit de torens van de burcht het hele tempelcomplex in de gaten houden) alarm geslagen hebben. Ten tijde van de procuratoren was er in de burcht een cohorte hulptroepen gelegerd, een zogenaamde cohors militaria equitata met 760 man infanterie en 240 ruiters onder bevel van een chiliarch (een duizendman) of in het Latijn een tribunus militum.
21,32 "Hij snelde terstond met soldaten en officieren op hen af" Na het bericht snelt een patrouille vanuit de burcht Paulus te hulp. Blijkbaar achtte de bevelhebber een oproer gevaarlijk. Onmiddellijk hielden zij op met het slaan van Paulus, want de Joden wisten wel dat er met de Romeinen niet te spotten viel.
21,33 "nam hem gevangen en gaf order hem met twee ketenen te boeien" Paulus werd als een misdadiger in boeien geslagen. Daarna vroeg de bevelhebber naar zijn naam en naar wat hij gedaan had. Zoals blijkt uit het vervolg vroeg hij dat niet aan Paulus maar aan de menigte.
21,34-36 Het volk reageerde onstuimig. Zodat de soldaten hem moesten dragen. Ook nu schreeuwde het volk om zijn bloed. Zoals het ook bij Jezus gedaan had.