Hand. 22,1-29

Uit Theowiki
Versie door Pastoor (overleg | bijdragen) op 3 feb 2023 om 14:31 (1 versie geïmporteerd)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Paulus' toespraak tot het volk. (Hand. 22,1-29)

22,1 'Mannen, broeders en vaders, luistert naar wat ik u thans tot mijn verdediging ga zeggen.'
2 Toen ze hoorden, dat hij hun in het Hebreeuws toesprak, werden ze nog stiller. En hij zeide:
3 'Ik ben een Jood, geboren te Tarsus in Cilicië, maar hier in deze stad grootgebracht en aan de voeten van Gamaliël opgevoed volgens de strenge opvoeding van de voorvaderlijke Wet. Ik was een ijveraar voor God, zoals gij allen heden zijt,
4 en heb deze Weg vervolgd ten dode toe, mannen en vrouwen in boeien geslagen en in de gevangenis geworpen,
5 zoals trouwens de hogepriester en de hele raad der oudsten van mij kunnen getuigen. Met brieven van hen trok ik naar de broeders in Damascus om ook de mensen daar geboeid naar Jeruzalem te voeren en te laten bestraffen.
6 Maar onderweg, toen ik al dicht bij Damascus was, omstraalde mij rond het middaguur plotseling een fel licht uit de hemel.
7 Ik viel ter aarde en hoorde een stem tot mij zeggen: Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij?
8 Ik antwoordde: Wie zijt gij, Heer? Hij hernam: Ik ben Jezus van Nazaret die gij vervolgt.
9 Mijn metgezellen zagen wel het licht, maar hoorden niet de stem van Hem die mij toesprak.
10 Ik zei: Wat moet ik doen, Heer? En de Heer weer tot mij: Sta op en vervolg uw reis naar Damascus; daar zal men u alles zeggen wat gij te doen hebt.
11 Omdat ik echter tengevolge van de schittering van het licht niet zien kon, werd ik door mijn gezellen bij de hand geleid en zo kwam ik in Damascus aan.
12 Een zekere Ananias, een wetgetrouw man, die te goeder naam en faam bekend staat bij alle joodse ingezetenen,
13 kwam mij bezoeken, ging voor mij staan en sprak: Saul, broeder, word weer ziende! Op hetzelfde ogenblik zag ik hem staan.
14 Toen zei hij: De God van onze vaderen heeft u voorbestemd om zijn wil te leren kennen, de Rechtvaardige te zien en een stem uit diens mond te horen,
15 omdat gij voor Hem bij alle mensen zult moeten getuigen van wat ge gezien en gehoord hebt.
16 Wat aarzelt gij dan nog? Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen onder aanroeping van zijn Naam.
17 Na mijn terugkeer in Jeruzalem, toen ik eens in de tempel aan het bidden was, geraakte ik in geestverrukking
18 en zag Hem staan, terwijl Hij tot mij sprak: Haast u om uit Jeruzalem te vertrekken, want ze zullen geen getuigenis van u over Mij aannemen.
19 Hierop zei ik: Heer, ze weten heel goed, dat ik het was die overal in de synagogen degenen die in U geloofden liet gevangennemen en geselen.
20 Ja, toen het bloed van uw getuige Stefanus vergoten werd, stond ik er ook bij, stemde er mee in en nam de kleren van zijn moordenaars in bewaring.
21 Maar Hij zei mij: Ga, want Ik zal u zenden, ver weg, naar de heidenen.'
22 Tot zover hadden ze naar hem geluisterd, maar toen begonnen ze luid te roepen: 'Sla hem dood, die man! Hij verdient niet langer te leven.'
23 Terwijl ze zo krijsten, hun mantels afwierpen en stof in de lucht gooiden,
24 gaf de bevelhebber opdracht hem de kazerne binnen te brengen om hem onder het toedienen van geselslagen een verhoor af te nemen teneinde te weten te komen om welke reden ze zo tegen hem raasden.
25 Maar toen ze hem hadden uitgestrekt voor de geseling, zei Paulus tot de dienstdoende honderdman: 'Moogt gij een Romein geselen en dat nog wel zonder veroordeling.'
26 Toen de honderdman dit hoorde, ging hij naar de bevelhebber en meldde hem dit met de woorden: 'Weet ge wel wat ge gaat beginnen? Die man is een Romein!'
27 Daarop kwam de bevelhebber naar hem toe en sprak tot hem: 'Zeg eens, zijt gij Romein?' Hij antwoordde: 'Ja.'
28 De bevelhebber hernam: 'Dat burgerrecht heeft mij een kapitaal gekost.' Waarop Paulus zei: 'Maar ik heb het krachtens geboorte.'
29 Terstond lieten degenen die op het punt stonden hem te verhoren hem met rust. Ook de bevelhebber werd bang nu hij wist dat het een Romein was die hij had laten boeien.
(Hand. 22,1-29)

22,1v Ongetwijfeld zal de bevelhebber met Paulus in het Grieks gesproken hebben en was hij verbaasd dat Paulus uit Tarsus nu Hebreeuws, bedoeld is Aramees, sprak. In Fil. 3,5 noemt hij zich een "Hebreeër uit Hebreeën". Vermoedelijk zal hij het Aramees zelfs als moedertaal thuis gesproken hebben.
"broeders en vaders"

Paulus vraagt hen om aandacht en noemt hen "broeders en vaders", broeders slaat op de Joden die met hem hetzelfde geloof in God delen. "vaders" slaat op de mensen van het Sanhedrin, priesters en rabbijnen.

22,3 22,3Met fierheid vermeldt Paulus zijn afkomst. Hij vermeldt hier zijn opvoeding in Jeruzalem bij Gamaliël. In 23,16-22 vernemen we dat Paulus in Jeruzalem een gehuwde zus had wonen die al een zoon had die jongeman genoemd werd. Het is mogelijk dat Paulus in haar huis werd opgevoed.

Over Gamaliël is reeds gesproken bij 5,34-39. Zijn naam stond reeds borg voor een gedegen onderricht. Paulus somt hier aan het begin alles op wat hem met de omstaanders verbindt.

"een ijveraar voor God" zo noemt hij zichzelf.
22,4 Hij verwijst naar de vervolgingen die hij leidde.
22,6 Het relaas.
22,8 "Ik ben Jezus van Nazaret die gij vervolgt." Merk op bij de verschijning noemde Jezus zich gewoon Jezus. Hier voegt Paulus "van Nazaret" toe opdat de Joden zouden weten welke Jezus hij bedoelde.
22,11 De reden van zijn blindheid wordt hier vermeld nl. de schittering van het licht.
22,13-14 De beschrijving van de genezing is minimaal, meer aandacht krijgt de toekomstige zending van Paulus. Merk op: Paulus laat Ananias niet optreden als een Christen maar zoals een profeet van het Oude Verbond.
22,15 "bij alle mensen zult moeten getuigen van wat ge gezien en gehoord hebt" De rechtvaardiging van Paulus' opdracht onder de heidenen. Paulus gebruikt hier niet het woord "heidenen", maar "voor alle mensen".
22,16 Het bevel om zich te laten dopen vinden we niet in het eerste relaas over de bekering.
22,17 "geraakte ik in geestverrukking" Dit visioen moet allicht gesitueerd worden tijdens het eerste bezoek -van twee weken- van Paulus aan Jeruzalem. (9,26; Gal. 1,18v) Het feit dat Paulus ging bidden in de tempel moet hen ook duidelijk maken dat hij het respect voor de tempel en het Jodendom niet verloren had.
22,18 Jezus beval Paulus om uit Jeruzalem te vertrekken. De Joden daar zouden zijn getuigenis toch niet aannemen. Paulus wil hiermee te kennen geven dat hij best bereid was geweest om getuigenis af te leggen in Jeruzalem.
22,19-20 Paulus' bereidheid om te getuigen in Jeruzalem wordt hier nog eens onderlijnd. De Heer staat het echter niet toe.
22,21 "Ga, want Ik zal u zenden, ver weg, naar de heidenen" De reden waarom Paulus uit Jeruzalem wegging was het bevel van de Heer.
22,22 Door hun nieuwsgierigheid hadden ze tot nu toe geluisterd. Maar nu overwonnen hun religieuze/etnische gevoelens.
22,24 " om hem onder het toedienen van geselslagen een verhoor af te nemen" Paulus wordt gevangen genomen en blijkbaar is de honderdman hem door het opstootje niet meer zo welwillend. Hij wil hem nl. laten geselen. Vermoedelijk heeft hij ook absoluut niets verstaan van Paulus' zelfverdediging.
22,25 "Moogt gij een Romein geselen en dat nog wel zonder veroordeling." Paulus geeft twee redenen aan waarom ze hem niet mogen geselen: het feit dat hij een Romeins staatsburger is en het feit dat hij niet veroordeeld is.
22,26 De honderdman gelooft Paulus. Immers sedert keizer Claudius stond de doodstraf op het zich ten onrechte beroepen op zijn Romeins burgerrecht.
22,27-28 "Maar ik heb het krachtens geboorte." De bevelhebber was geen Romein van afkomst, maar vermoedelijk een Griek. We vernemen dat minstens ook Paulus' vader al Romeins burgerrecht had.
22,29 De Romeinen binden in.