Hand. 16,11-40

Uit Theowiki

De missie in Griekenland. (Hand. 16,11-18,17)

De evangelisering van Filippi. (Hand. 16,11-40)

16,11 Wij voeren dus af van Troas en koersten eerst naar Samotrake, de volgende dag naar Neapolis
12 en vandaar naar Filippi, een stad in het eerste district van Macedonië en een kolonie. In die stad bleven we enkele dagen.
13 Op de sabbat begaven we ons buiten de poort naar de rivieroever, waar we dachten dat een bedehuis was. Wij zetten ons neer en spraken de vrouwen toe, die er bijeengekomen waren.
14 Ook een zekere Lydia uit de stad Tyatira, die purperen stoffen verkocht - zij was een godvrezende -, hoorde toe en de Heer maakte haar hart ontvankelijk voor wat door Paulus gezegd werd.
15 Nadat zij en haar huisgenoten gedoopt waren, nodigde ze ons uit en zei: 'Als ge van oordeel zijt dat ik werkelijk in de Heer geloof, komt dan in mijn huis en neemt daar uw intrek.' En zij drong er bij ons sterk op aan.
16 Toen we eens onderweg waren naar het bedehuis, kwam ons een slavin tegemoet, die een waarzeggende geest had en met haar waarzeggerij haar meesters veel opbracht.
17 Ze kwam Paulus en ons achterna en riep luidkeels: 'Deze mensen zijn dienaren van de allerhoogste God; zij verkondigen u de weg tot redding.'
18 Dat deed ze vele dagen achtereen. Toen dit Paulus begon te vervelen, keerde hij zich om en zei tot de geest: 'In de Naam van Jezus Christus gelast ik u uit haar weg te gaan.' Op hetzelfde ogenblik ging hij weg.
19 Maar toen haar meesters zagen dat hun hoop op winst vervlogen was, grepen zij Paulus en Silas vast en sleurden hen naar de overheid op de markt.
20 Zij brachten hen voor de magistraten en zeiden: 'Deze mannen brengen onze stad in rep en roer.
21 Het zijn Joden en zij verkondigen zeden en gebruiken die wij als Romeinen niet mogen overnemen of volgen.'
22 Ook het volk liep tegen hen te hoop, waarop de magistraten bevel gaven hun de kleren van het lijf te rukken en hen met roeden te geselen.
23 Nadat men hun een flink aantal slagen had toegediend, wierp men hen in de gevangenis en gaf opdracht aan de gevangenbewaarder ze streng te bewaken.
24 Op dit nadrukkelijk bevel zette deze hen in de binnenste kerker en sloot hun voeten in het blok.
25 Rond middernacht waren Paulus en Silas in gebed en zongen Gods lof, terwijl de gevangenen naar hen luisteren.
26 Plotseling kwam er een zo hevige schok, dat de gevangenis beefde op haar fundamenten. Meteen vlogen alle deuren open en sprongen de boeien van alle gevangenen los.
27 De gevangenbewaarder schrok wakker, en toen hij zag dat de deuren van de gevangenis open stonden, trok hij zijn zwaard en wilde zelfmoord plegen, omdat hij dacht dat de gevangenen ontsnapt waren.
28 Maar Paulus riep met luider stem: 'Doe uzelf geen kwaad, we zijn allen nog hier.'
29 De man vroeg nu om licht, snelde naar binnen en viel sidderend Paulus en Silas te voet.
30 Hij leidde hen naar buiten en zei: 'Heren, wat moet ik doen om goed te worden?'
31 Zij antwoordden: 'Geloof in de Heer Jezus, dan zult gij en uw huis gered worden.'
32 Daarop verkondigden zij het woord des Heren aan hem en al zijn huisgenoten.
33 Nog in dit nachtelijk uur nam hij hen mee en waste hun wonden. Terstond daarna werd hij met al de zijnen gedoopt.
34 Hij bracht ze naar zijn woning en zette hun een maaltijd voor, verheugd omdat hij met heel zijn gezin nu in God geloofde.
35 Na het aanbreken van de dag stuurden de magistraten de lictoren met het bevel: 'Stel die mensen in vrijheid.'
36 De gevangenbewaarder bracht die boodschap aan Paulus over: 'De magistraten hebben laten weten, dat gij vrijgelaten moet worden. Komt dus naar buiten en gaat in vrede heen.'
37 Maar Paulus zei: 'Men heeft ons, ofschoon we Romeinse burgers zijn, zonder vorm van proces in het openbaar laten geselen en toen in de gevangenis geworpen en nu willen ze ons heimelijk doen heengaan? Geen denken aan! Laten ze zelf maar komen om ons uitgeleide te doen.'
38 De lictoren brachten deze woorden aan de magistraten over. Dezen werden bang toen ze hoorden dat het Romeinse burgers waren.
39 Zij kwamen dus zelf, deden hun uitgeleide en verzochten hun met vriendelijke woorden de stad te verlaten.
40 Uit de gevangenis gekomen gingen ze naar het huis van Lydia. Nadat zij de broeders gezien en bemoedigend toegesproken hadden, verlieten ze de stad.
(Hand. 16,11-40)

16,11 De reis naar Macedonië op 230 km legden zij in twee dagen af. De eerste dag voeren zij tot Samotrake, de tweede dag tot Neapolis. Op de terugweg zullen zij er vijf dagen over doen (20,6). Samotrake is een eilandje dat ongeveer in het midden ligt tussen Troas en Neapolis. Neapolis was de havenstad van Filippi dat 11 km. meer landinwaarts lag. Tegenwoordig heet het Kavalla.
16,12 Men kan enkel over land Filippi bereiken. Men volgde de weg van Neapolis naar Dyrracchium aan de Adriatische zee, de zogenaamde "Via Egnatia", waarvan Neapolis het eindpunt in het Oosten is.

Oorspronkelijk heet Filippi Krenides en was bekend vanwege zijn goud- en zilvergroeven. Filippus II, de vader van Alexander de Grote, breidde de stad behoorlijk uit en gaf haar die nieuwe naam. In 168 v. Chr. kwam Macedonië onder Romeins gezag. Macedonië was verdeeld in vier districten. Filippi behoorde tot het eerste district. Na zijn overwinning op Antonius en Cleopatra in -31 maakte Augustus deze stad tot een kolonie (Colonia Julia Augusta Philippensis). Hij bevolkte na de strijd de stad met een heleboel veteranen, uit de aanhang van Antonius, zodanig dat de stad overwegend uit Romeinen bestond. De bewoners beschouwden zich ook heel duidelijk als Romeinen (16,21).
Macedonië is de streek van Noord Griekenland.

"In die stad bleven we enkele dagen" Dit slaat niet op de duur van het hele verblijf, maar op de tijd tot aan de sabbat, want 16,18 leert ons dat zij er vele dagen bleven.
16,13 "naar de rivieroever" Welke rivier bedoeld is, is niet zeker. Vermoedelijk de Gangites op ca 1800 m buiten de stad of een van de vele watertjes die er daar zijn.
"een bedehuis" vermoedelijk geen synagoge, want die worden steeds met het woord synagoge en niet met "προσευχὴ" aangeduid. Blijkbaar klopten hun inlichtingen niet. Blijkbaar waren er zo weinig Joden in Filippi dat er geen synagoge gebouwd was, maar slechts een bedeplaats. Deze was meestal in de buurt van de zee of van een rivier omdat men daar gemakkelijker de rituele wassingen kon doen. Er was een groep vrouwen. Paulus was de voornaamste woordvoerder. Wij weten uit Flavius Josephus (Oorl. 2,20,2 par. 560) dat een aantal heidense vrouwen zich aangetrokken voelden tot het Jodendom.
"een zekere Lydia uit de stad Tyatira" De stad Tyatira uit Lydië was bekend vanwege zijn stofververijen. Lydia, is misschien een bijnaam, die betekent de Lydische. Zij moet tamelijk rijk geweest zijn, want de handel in dure purperen stoffen veronderstelt een behoorlijk kapitaal, bovendien had zij een gezin, d.w.z. meiden en knechten, misschien ook kinderen. (16,15) Waarschijnlijk zette zij de handel van haar overleden man voort. Zij is een voorbeeld van de toch wel aanzienlijke vrijheid die in die tijd in Macedonië aan de vrouw gegeven werd. Zij was van geboorte heidin en had zich bij het Jodendom als godvrezende aangesloten. Let op. Het is de Heer die haar hart ontvankelijk maakte. De apostel verkondigt, maar God opent met Zijn genade haar hart.
16,15 "haar huisgenoten" Ook in haar geval, net als bij Cornelius volgde heel haar gezin haar in het geloof. Wij zien hier een voorbeeld van een heel gezin (familie) die zich bekeert, vgl. ook 16,31-34; 11,14; 18,8 en 1 Kor. 1,16. Zij nodigt hen bij zich in huis.
"Zij drong er bij ons sterk op aan"

Een voorbeeld van de Christelijke gastvrijheid. "Zij drong er bij ons sterk op aan": Paulus wilde nl. meestal zoveel mogelijk onafhankelijk zijn van zijn bekeerlingen. In Fil. 4,15-18 verzekert Paulus ons dat hij vaker steun van deze gemeente ontvangen heeft, vermoedelijk zal daarin ook Lydia betrokken geweest zijn.

16,16 Uit dit vers en vers 18 blijkt dat zij vaak, zo niet dagelijks naar het bedehuis gingen. Blijkbaar vonden zij een gehoor en konden zij daar hun taak vervullen. Dit wordt bevestigd door de brief aan de Fil. van Paulus die als mensen die hem bij de prediking te Filippi behulpzaam waren vermeldt: Epafroditus, Clemens, Evodia, Syntyche. Hij stelde er ook bisschoppen (toezieners) en priesters (oudsten) aan, zie begin van die brief.

Van de Christenen van Filippi behoudt Paulus goede herinneringen vgl. Fil. 1,3-8; 4,10-16.

"Een slavin die een waarzeggende geest had" (een geest Puthon). Volgens Ovidius was Python een draak/slang die het heiligdom bewaakte en orakels uitsprak in Delphi. Apollo doodde hem en trad in zijn plaats op als gever van godsspraken. Buiksprekers en waarzeggers werden volgens Plutarchus ten tijde van Paulus "pythons" genoemd. Het is niet onmogelijk dat het hier om een buikspreekster ging.
"ze riep luidkeels" Dit herinnert aan de keren dat ook Christus achterna geroepen werd door bezetenen, die getuigenis aflegden over wie Hij was (Lc. 8,28; 4,33-34; Mk. 1,24.34; 3,11v; 5,7). Haar uitspraak was volkomen in overeenstemming met de waarheid.

Wij kunnen ons afvragen welke reden "de vader van de leugen" (Joh. 8,44) kon hebben om getuigenis af te leggen van de goddelijke zending van Paulus en zijn gezellen. Het is niet zeker: wilde hij dat Paulus zijn bekentenis zou goedkeuren, zodat hij daarna met nog meer succes de mensen kon bedriegen? Of verwachtte hij zijn uitdrijving en dat hij daardoor de meesters van die slavin tegen Paulus wilde opzetten. Hetgeen lukte.

16,18 Paulus is de voornaamste prediker zoals blijkt uit vers 17. Hij is het die er een eind aan maakt. Blijkbaar vond hij dat het evangelie hierdoor gecompromitteerd kon worden.
"In de naam van Jezus Christus" Paulus richtte zich rechtstreeks tot de boze geest, waaruit wij mogen afleiden dat deze laatste het was die al het vorige zei."In de naam van Jezus Christus" ... zoals Jezus voorspeld heeft: "In mijn naam zullen zij duivels uitdrijven..." (Mk. 16,17).
16,19 "grepen zij Paulus en Silas vast" Ook hier blijkt dat de slavin werkelijk in de macht van de boze geweest is. Immers haar profetische gaven hielden op. Het heeft ongetwijfeld wel minstens enkele dagen geduurd voor zij dit constateerden en voor de mensen bij de slavin begonnen weg te blijven. 16,19-24 illustreert hoe het evangelie en het kwaad elkaars tegenstander zijn. "Grepen zij Paulus en Silas vast": óf Lukas en Timoteüs waren niet bij hen of zij werden als minder schuldig beschouwd.
16,20 "voor de magistraten" (στρατηγοι of praetoren). De twee hoogste magistraten in een Romeinse kolonie, die van "ius italicum" was, heetten eigenlijk "duumviri juri dicendo", maar zij werden normaliter praetoren genoemd.
"Deze mannen brengen de stad in rep en roer" Deze beschuldiging wijst er kennelijk op dat Paulus en gezellen aanhang gevonden hadden in de stad.
16,21 "wij als Romeinen" De aanklagers zijn sluw, zij willen vanuit de tegenstelling tussen Romeinen en Joden de afkeer van de magistraten opwekken. Dat Paulus ... Joodse gewoonten wil invoeren is zeker niet waar.
16,22 Het volk laat zich makkelijk ophitsen. Zij worden blijkbaar ook zonder onderzoek en verhoor veroordeeld. Zij werden niet gegeseld, maar kregen de stokslagen. Paulus herinnert in 1 Thess. 2,2 aan het lijden en de mishandeling die hij te Filippi moest ondergaan. In 2 Kor. 11,25 schrijft hij dat hij tijdens zijn reizen driemaal deze straf onderging.
16,23 "een flink aantal slagen" Zij kregen flink wat slagen. Omdat het Romeinen waren die de straf toedienden was van de beperking van veertig min één, een Joodse wet, (2 Kor. 11,25) geen sprake.
16,24 De gevangenisbewaker nam een dubbele voorzorg. Zij werden opgesloten in de cel die het verst van de uitgang verwijderd lag en dan nog in het blok gesloten. Dit is de eerste keer in Hand. dat de weerstand, de vervolging niet van de Joden uitgaat, maar van de Romeinen.
16,25 Ondanks hun pijn en verwondingen en hun ongemakkelijke houding waren Paulus en Silas vol blijdschap. Zij volgden het voorbeeld van de apostelen in Jeruzalem (5,41) die blij waren dat zij smaad hadden mogen lijden omwille van het evangelie.
"Zij zongen Gods lof" Er staat niet dat zij baden om hun bevrijding, maar "Zij zongen Gods lof". De andere gevangenen vatten dat niet op als een verstoring van hun rust. Zij luisterden.
16,26 God laat zijn machtige bescherming blijken door een aardbeving, evenals bij het gebed van de gemeente van Jeruzalem (4,31). Lukas wil hier duidelijk wijzen op het wonderbaarlijke karakter van deze aardbeving. Het openvliegen van alle deuren en het losspringen van alle boeien is blijkbaar een nieuw ingrijpen van God.
16,27 Denkend dat allen gevlucht zijn wil de gevangenisbewaker zelfmoord plegen. Hij achtte dit waarschijnlijk te verkiezen boven de straf die hem te wachten stond. Volgens het Romeinse recht moest de bewaker die een gevangene liet ontsnappen de straf van deze laatste ondergaan. Overigens kwam zelfmoord veel voor bij de Romeinen.
16,28 Paulus roept hem toe dat hij zichzelf geen kwaad moet doen.
"De man vroeg nu om licht" De man liet dienaren met lett. "lichten" komen. Uiteraard ging hij een gevangenis met daarin misdadigers niet alleen binnen, zonder licht. Hij heeft ongetwijfeld de anderen opnieuw ingesloten en is Paulus en Silas te voet gevallen. Hij scheen te begrijpen dat het gebeurde met hen van doen had. Hij zal ongetwijfeld wel gehoord hebben waarom zij zijn opgesloten en wat zij zoal deden in Filippi.
16,30 "Heren, wat moet ik doen om gered te worden?" Vermoedelijk had dit gebeuren zijn hart en ev. zijn geweten geraakt en vreesde hij de straffende hand van de God die Paulus en Silas predikten.
16,31 Zij bedoelen niet te zeggen, dat de anderen door zijn geloof gered worden.
16,32 Uiteraard waren deze paar zinnen niet voldoende om deze man het geloof te brengen. Zij geven hem onderricht.
16,33 Daarna, nog in hetzelfde nachtelijke uur, waste hij hun wonden en daarop werd hij gedoopt.
16.34 Typische vreugde van hen die het geloof verkrijgen. Het geeft het huis van de gevangenbewaarder ook de sfeer van de eerste kerk (vgl. 2,46).
16,35 Het is begrijpelijk dat de magistraten hen in vrijheid wilden stellen. Immers zij hebben hen zonder proces veroordeeld. Dit is de snelste manier om hun fout goed te maken.
16,36 Met voldoening bericht de bewaker hen dat zij mogen gaan.
16,37 De lictoren zoals blijkt uit volgende vers zijn binnengekomen. De "lex Porcia" uit 248 voor Christus bepaalde dat een Romeins burger (civis Romanus. vgl. 22,25; Livius, Hist. 10,9,4; Cicero, Pro Rabirio 4,12-13) in het geheel niet gegeseld mocht worden. Het veroordeeld worden zonder vorm van proces is ook tegen alle Romeinse rechtsregels. Hier vernemen wij dat Paulus én Silas het Romeinse burgerrecht bezaten. Blijkbaar willen zij openbaar eerherstel vragen ten bate van de kerk van Filippi.

Een lictor was een dienaar die de hoogste Romeinse gezagsdragers vergezelde en/of diende. Hun symbool, dat zij droegen, was de fasces (een bundel stokken met daarin een bijl), symbool van de rechtsmacht. Een dictator had 24 lictores, een consul 12 een een praetor 6. Een praetor mocht er maafr 2 bij zich hebben in het heilige gebied van de stad Rome (Pomerium). De Romeinse hoogste hogepriester Flamen Dialis (van Jupiter) had er één.

18,38 "magistraten" De praetoren (magistraten) twijfelden niet aan hun verhaal. Iemand die zich ten onrechte op zijn Romeins burgerrecht beriep werd ter dood veroordeeld. (Suetonius, Claudius 25.) Hun vrees is te verklaren. Want als de stadhouder van Macedonië dit zou horen zouden zij zeker onmiddellijk worden afgezet. In 44 n. Christus verloren de bewoners van Rhodos hun Romeins burgerrecht omdat zij Romeinse burgers ter dood hadden gebracht.
16,39 Ongetwijfeld waren zij blij met het voorstel van Paulus en hoopten zij zo de ramp die hen boven het hoofd hing af te wenden.
16,40 Paulus besluit te vertrekken, maar hij gaat eerst afscheid nemen van Lydia en de haren. Lukas bleef in Filippi, want de eerste persoon meervoud verdwijnt weer uit het verhaal. Deze keert pas terug als Paulus op zijn terugreis in 20,5 van Filippi naar Troas afvaart. De verhouding tot de kerk van Filippi is altijd allerhartelijkst geweest, ook al waren er wel moeilijkheden en vervolgingen. Zie: Fil. .