Paulus te Korinte. (Hand. 18,1-17)
18,1 Hierna vertrok Paulus uit Athene en kwam in Korinte.
2 Daar trof hij een Jood aan, een zekere Aquila, die in Pontus geboren was en met zijn vrouw Priscilla uit Italië was gekomen. Claudius had namelijk verordend, dat alle Joden Rome moesten verlaten. Paulus bezocht hen aan huis,
3 en omdat zij hetzelfde vak uitoefenden - zij waren van beroep tentenmakers - bleef hij bij hen wonen en was er werkzaam.
4 Iedere sabbat disputeerde hij in de synagoge en trachtte Joden en Grieken te overtuigen.
5 Toen Silas en Timoteüs uit Macedonië waren aangekomen, wijdde Paulus zich voortaan geheel aan de prediking en legde voor de Joden getuigenis af, dat Jezus de Messias was.
6 Maar toen dezen zich smalend bleven verzetten, schudde hij het stof van zijn kleren en voegde hun toe: 'Uw bloed kome neer op uw eigen hoofd. Ik ga vrijuit en wend mij van nu af aan tot de heidenen.'
7 Hij trok daar weg en ging naar het huis van een zekere Titius Justus, een godvrezende, die naast de synagoge woonde.
8 Crispus, de overste van de synagoge, nam met heel zijn huis het geloof in de Heer aan, en ook vele Korintiërs die naar hem luisterden, geloofden en lieten zich dopen.
9 Eens sprak de Heer in een nachtelijk visioen tot Paulus: 'Wees niet bevreesd, maar spreek, en zwijg niet.
10 Ik ben met u en niemand zal u aanraken om u kwaad te doen, want in deze stad behoren veel mensen Mij toe.'
11 Anderhalf jaar bleef hij daar wonen, terwijl hij bij hen het woord Gods onderwees.
12 Onder het proconsulaat echter van Gallio in Achaia keerden de Joden zich als een man tegen Paulus en brachten hem voor de rechtbank.
13 Zij verklaarden: 'Deze man tracht de mensen over te halen tot onwettige godsverering.'
14 Paulus wilde juist iets zeggen, toen Gallio de Joden antwoordde: 'Als het ging over een of ander onrecht of ernstig misdrijf, Joden, zou ik u vanzelfsprekend geduldig aanhoren.
15 Maar zijn het twisten over een woord, over namen en over die Wet van u, dan moet gij zelf maar zien. Daarover wil ik geen rechter zijn.'
16 Hij joeg ze van zijn rechterstoel weg.
17 Nu wierpen allen zich op Sostenes, de overste van de synagoge, en gaven hem voor de rechterstoel een pak slaag. Gallio trok er zich niets van aan.
(Hand. 18,1-17)
|
18,1
|
|
Paulus gaat -blijkbaar zonder gezelschap- naar Korinte. Silas en Timoteüs zijn nog in Macedonië. Uit 1 Kor. 2,1-5 m.n. v. 3: "Bovendien voelde ik mij toen zwak, nerveus en angstig ..." weten wij dat Paulus in een soort moedeloze stemming in Korinte aankwam, na zijn mislukking in Athene. Hij was ook enorm blij toen Timoteüs zich weer bij hem vervoegde (1 Tess. 3,6-10).
Korinte was de hoofdstad van de provincie Achaia. Zij ligt op een landengte en bezat twee havens, de haven Kenchreae in het westen aan de Ionische zee (Golf van Korinte) en Lechaeum aan de Adriatische zee. Korinte ligt op de grens en enige doorgang van Achaia naar de Peloponesus. Tegenwoordig zijn beide zeeën door een kanaal met elkaar verbonden. Het was een stad met zeer veel inwoners. Alle mogelijke godsdiensten van oost en west kwamen hier samen. M.n. de eredienst van Aphrodite, de godin van de liefde, trok wegens zijn zedeloos karakter duizenden bezoekers en werkte verderfelijk op de zeden van die stad. Het was overigens een dubbele havenstad. De stad was zo verdorven dat het werkwoord "κορινθιαζειν" betekende een zedeloos leven leiden. In 1 Kor. 5,1; 6,9-20; 10,8; 2 Kor. 7,1 maakt Paulus toespelingen op deze toestand. In deze beruchte stad zal Paulus een vruchtbaar arbeidsveld hebben. Het zou een van zijn voornaamste missieplaatsen zijn.
|
18,2
|
|
Vermoedelijk reisde Paulus over zee, waar hij in de haven Kenchreae aan land ging. Het eerste wat hij in zo'n vreemde stad probeerde te doen was contacten te leggen met landgenoten. Zo trof hij Aquila en Priscilla. Aquila was afkomstig uit Pontus in Kl. Azië. Priscilla is een verkleinwoord van Prisca, zoals Paulus haar in zijn brieven noemt (Rom. 16,3; 1 Kor. 16,19; 2 Tim. 4,19). Omdat niet gezegd wordt dat Paulus hen bekeerde ligt het voor de hand dat zij zich te Rome reeds bekeerd hadden en gevlucht waren voor het edict van keizer Claudius (41-54), dat alle Joden uit Rome verdreef. Dit edict vinden wij bij Suetonius (ca 75-160) vermeld: "Hij verdreef de Joden, die op aanstoken van Chrestus voortdurend oproerig waren uit Rome".
Blijkbaar waren beide enkel naar Korinte gekomen om bij de eerste gelegenheid weer naar Rome te kunnen terugkeren. Want enkele jaren (ca 57) later (Rom. 16,3) waren zij weer in die stad. Dit edict van Claudius raakte spoedig in onbruik en Paulus vond rond 60 in Rome weer een Joodse kolonie.
|
18,3
|
|
Paulus gaat werken bij Aquila. Het was heel gebruikelijk dat rabbijnen naast de studie van de wet ook handenarbeid verrichtten om in hun levensonderhoud te voorzien. Immers voor hun onderricht mochten zij geen vergoeding vragen. In Athene leefde Paulus vermoedelijk van de ondersteuning die hij tot tweemaal toe vanuit Filippi kreeg (Fil. 4,14-16). Ook reeds in Tessalonica had hij zijn vak beoefend (1 Tess. 2,9; 2 Tess. 3,7-12). Maar vooral in Korinte stelt hij er een eer in niemand tot last te zijn. Hij wilde een verdachtmaking om uit te zijn op geldgewin voorkomen (1 Kor. 4,12; 9, 6-18; 2 Kor. 11,7-12; 12,13-18).
|
|
"tentenmaker"
|
Gewoonlijk verstaat men onder "tentenmaker", iemand die tenten of andere toepassingen maakt van lappen stof gemaakt van it grove, harde geitehaar. Deze stof werd m.n. vervaardigd in de geboortestreek van Paulus (Cilicië). Naar deze streek noemden de Romeinen deze stof cilicium.
|
18,4
|
"Joden en Grieken"
|
Ook hier gaat hij weer naar de synagoge. Met de Grieken zijn weer de "godvrezenden" bedoeld.
|
18,5
|
|
Timoteüs en waarschijnlijk ook Silas waren door Paulus vanuit Athene naar Macedonië gestuurd (1 Tess. 3,1v) om zich daar op de hoogte te stellen van de toestand van de Kerken. Blijkbaar stelden deze twee Paulus in de gelegenheid om zich helemaal aan de verkondiging te wijden, dit leert ook 2 Kor. 11,9: "De broeders die uit Macedonië kwamen hebben in al mijn behoeften voorzien". Overigens leren wij uit 1 Tess. 3,6-9 (een brief die hij korte tijd nadien schreef) dat Paulus door het nieuws van Timoteüs bemoedigd werd. Na de aanvankelijke angst waarmee hij in Korinte begon (1 Kor. 2,3) begon hij nu in kracht te prediken.
|
18,6
|
"smalend"
|
lett. "godslasteringen uitend" (βλασφημουντων). De inhoud van Zijn verkondiging was m.n. dat Jezus de Messias was.
|
|
"schudt hij het stof van zijn kleren"
|
Als Paulus merkt dat hij geen gehoor krijgt dan "schudt hij het stof van zijn kleren" (vgl. 13,51v) om aan te duiden dat hij alle betrekkingen met hen verbrak.
|
|
"Uw bloed kome neer op uw eigen hoofd"
|
Dit is een Hebreeuwse uitdrukking (Lev. 20,9.12.13.16; 2 Kon. 1,16). Deze werd door de massa voor het pretorium gebruikt toen zij de schuld van de dood van Jezus op zich namen. (Mt. 27,25). Paulus wenst hen niet hun ondergang toe, maar verzekert dat zij door hun handelswijze het oordeel over zich afroepen. Hij stelt dat hij daaraan onschuldig is. Net als in Pisidië (Han. 13,4) verklaart hij dat hij de synagoge niet meer zal bezoeken en dat hij zich tot de heidenen zal richten.
|
18,7
|
"naar het huis van een zekere Titus Justus"
|
Hij ging naar een privé-huis waar hij preekte. Later zal hij bv. in Efeze preken in het huis van Tyrannus (19,9). Deze Titius Justus is niet de Titus die later met Paulus optrekt!
|
18,8
|
|
Een aantal Joden bekeren zich en breken met de anderen. Het aantal bekeerde Joden in Korinte was niet groot, vgl. 1 Kor. 8,1-13; 10,1-32; 12,1-4. De overste van de synagoge, Crispus, bekeerde zich en blijkbaar was hij de enige. Zijn opvolger was Sostenes (18,17). Ook deze Crispus bekeert zich met heel zijn huis. Deze Crispus is één van de weinigen van wie we weten dat hij door Paulus eigenhandig gedoopt werd (1 Kor. 1,14v).
|
|
"vele Korintiërs"
|
Dit zijn ongetwijfeld heidenen geweest, gezien de samenhang. Uit 1 Kor. weten wij dat de meeste Christenen hier mensen uit het gewone volk waren (1 Kor. 1,26). Er waren ook een paar aanzienlijken bij: Crispus, Cajus, Stefanas, Erastus, de schatmeester van de stad (1 Kor. 1,14v; Rom. 16,23). Andere Christenen van Korinte die met name genoemd worden zijn: Fortunatus, Achaïcus (1 Kor. 16,17), Quartus, Tertius (Rom. 16,22v) en de vrouw Chloë (1 Kor. 1,11).
|
18,9
|
|
Paulus had het daar toch niet even gemakkelijk. De Heer geeft hem kracht in een visioen. Hij had een tijdlang weinig moed weten wij uit 1 Tess. 3,7. Blijkbaar werd zijn leven bedreigd door de Joden. Misschien heeft hij wel overwogen om de stad te verlaten.
|
18,10
|
|
Jezus belooft hem Zijn bescherming. Wat Paulus waarschijnlijk niet verwacht had kondigt de Heer hem hier aan. Nl. dat hij in deze verdorven en wufte stad aanhang zal vinden. Dat er daar velen zijn die behoren tot Christus' uitverkorenen.
|
18,11
|
|
Zijn verblijf in die stad duurde anderhalf jaar. Omdat 2 Kor. gericht is ook aan de Christenen van heel Achaia is het best mogelijk dat Paulus en/of zijn medewerkers en de Christenen ook buiten Korinte gepreekt hebben of minstens aanhang gevonden hebben. Tijdens zijn verblijf hier schreef hij 1 en 2 Tess. .
|
18,12
|
"Gallio"
|
Lucius Junius was proconsul van de Romeinse provincie Achaia die behalve het eigenlijke Achaia, ook de Peloponesus, centraal Griekenland en een aantal eilanden omvatte. Zijn proconsulaat is van groot belang voor de datering van het N.T. . Een proconsulaat duurde steeds maar één jaar. Men heeft in 1905 de zogenaamde Gallio-inscriptie in Delphi gevonden, met daarop een vermelding van deze Gallio. Vermoedelijk begon zijn proconsulaat in april 51 (eventueel in 52). Blijkbaar had dit voorval dus plaats tussen april 51 en april 52. Gezien vers 11 en 18 mogen wij dit voorval ook dateren tegen het einde van Paulus anderhalf jarig verblijf in Korinte.
|
18,13
|
"Zij verklaarden"
|
De aanklacht hier is van algemene aard. Wat de aanklacht precies inhoudt: De meesten denken dat ze Paulus aanklaagden omdat hij de mensen verleidde tot een godsverering die strijdig was met hun (Joodse) wet. De Joden hadden immers het recht op vrije uitoefening van hun godsdienst, maar ze moesten zich daarbij houden aan de Wet van hun vaderen (Flavius Josephus, De Antiq. 21,5,3). Daarom was het in hun belang om afvallige leden bij de Romeinse overheid aan te brengen opdat zij hun privilege niet zouden verliezen.
Anderen denken aan het invoeren van een nieuwe godsdienst (religio illicita) wat door de Romeinse wet niet was toegestaan.
|
18,14-15
|
"Paulus wilde juist iets zeggen"
|
Paulus wil zich verdedigen maar dat hoeft niet want Gallio is hem voor.
|
18,16
|
|
Blijkbaar wilden zij niet goedschiks weggaan en daarom joeg hij hen weg.
|
18,17
|
"Allen"
|
Velen interpreteren dit als zijnde de Grieken omdat men het voor onwaarschijnlijk houdt dat de Joden hun overste aanpakten. Ik denk samen met Keulers dat het de Joden zelf waren. Later, als Paulus zijn 1 Kor. schrijft noemt hij als mede-afzender broeder Sostenes (1,1). Misschien is dit dezelfde (waarschijnlijk zelfs, want hij wordt als een aan de Christenen bekend figuur voorgesteld). Hij heeft zich dan blijkbaar later bekeerd.
|
|