Hand. 28,1-10

Uit Theowiki

Paulus op Malta. (Hand. 28,1-10)

28,1 Eerst na onze redding vernamen wij dat het eiland Malta heette.
2 De bevolking betoonde zich jegens ons buitengewoon vriendelijk. Omdat het begon te regenen en het koud was, legden zij een groot vuur aan en lieten ons allen daaromheen plaats nemen.
3 Toen Paulus een hoop dor hout had bijeen geraapt en op het vuur wierp, kwam er tengevolge van de hitte een adder uit te voorschijn, die zich in zijn hand vastbeet.
4 Toen de eilandbewoners het beest aan zijn hand zagen hangen, zeiden ze tot elkaar: 'Die man is vast en zeker een moordenaar, want zelfs na zijn redding uit de zee wil de Gerechtigheid hem niet in leven laten.'
5 Maar hij schudde het beest in het vuur en ondervond geen nadelige gevolgen.
6 Zij verwachtten dat hij zou opzwellen of plotseling dood neervallen. Toen ze echter na lang wachten zagen dat hem niets bijzonders overkwam, sloeg hun mening om en zeiden ze dat hij een god was.
7 In de nabijheid van die plaats bezat de Eerste van het eiland, Publius geheten, een landgoed, waar hij ons opnam en gedurende drie dagen liefdevol gastvrijheid verleende.
8 De vader van Publius lag juist met koorts en dysenterie te bed. Paulus ging naar hem toe, sprak een gebed, legde hem de handen op en genas hem.
9 Toen dit gebeurd was, kwamen ook de overige zieken van het eiland en werden genezen.
10 Zij bewezen ons dan ook veel eer en bij onze afvaart voorzagen ze ons van al het nodige.
(Hand. 28,1-10)