Hand. 3,12-16

Uit Theowiki

De toespraak van Petrus. (3,12-26)

Gods kracht zichtbaar in de verrezen Jezus. (3,12-16)

Deze tweede toespraak van Petrus is complementair aan de eerste op Pinksteren. Zij heeft twee delen:

  • 1,12-16: hierin legt hij uit dat het wonder bewerkt is in de naam van Jezus en door geloof in Zijn naam
  • 1,17-26: hierin roept hij de toehoorders op tot berouw. Het volk is in zekere zin medeverantwoordelijk voor Jezus' dood.

Het doel van deze toespraak is dezelfde als van de toespraak op Pinksteren, nl. om te toen dat Gods kracht zichtbaar geworden is in Jezus Christus. In beide toespraken wordt er gewezen naar de wederkomst van de Heer en we zien weer hoe centraal de verkondiging van de verrijzenis van de Heer is. Deze wordt gezien in het kader van schriftargumenten: de profetie van Joël (waar het mee begint) en dan de Deuteronomistische belofte van de profeet zoals Mozes (Dt. 18,15-16), waar de tweede rede (3,22-26) mee eindigt.
Weer vinden wij erin het kerygmatische schema van contrast tussen Gods handelingen en die van het volk tegenover de "dienaar" van God (3,13-15), weer is het doel boete en inkeer (3,19-26).

3,12 Toen Petrus dit zag, richtte hij het woord tot het volk: 'Mannen van Israël, waarom verwondert gij u toch hierover en waarom staart ge ons aan, als hadden wij uit eigen kracht of vroomheid bewerkt dat deze man loopt?
13 De God van Abraham, Isaak en Jakob, de God van onze vaderen, heeft zijn dienaar Jezus verheerlijkt, die gij hebt overgeleverd, en voor Pilatus verloochend, ofschoon deze van oordeel was Hem in vrijheid te moeten stellen.
14 Maar gij hebt de Heilige en Gerechte verloochend en als gunst de vrijlating van een moordenaar gevraagd.
15 De leidsman ten leven daarentegen hebt gij gedood. God heeft Hem evenwel uit de doden doen opstaan; daarvan zijn wij getuigen.
16 Omwille van het geloof in zijn Naam heeft zijn Naam deze man, die ge ziet en kent, weer kracht gegeven. Het geloof door Hem verleend, heeft de man deze gaafheid van leden geschonken ten aanschouwe van u allen.
(Hand. 3,12-16)

3,13 "De God van Abraham, Isaak en Jakob, de God van onze vaderen De God van Abraham, Isaak en Jakob (Ex. 3,6.15), de God van onze vaderen. Deze plechtige aanhef (en naam voor God) herinnert de Joden aan het verbond dat God met het volk gesloten heeft. Petrus duidt hier aan dat zijn boodschap in het verlengde ligt van wat zij geloven. Het zijn plechtige titels van God in het O.T., die verwijzen naar de openbaring van God aan Mozes (Ex. 3,6.15).
Zijn dienaar Jezus verheerlijkt"

Het Griekse παις omvat zowel de betekenis van het kind, slaaf als zoon. Petrus moet hier denken aan de "Dienaar van Jahwe" (ebed Jahwe) in Jesaja. Hier m.n. Jes. 52, 13-15:

  • "Zie, mijn knecht zal slagen, hij zal oprijzen en hoog, zeer hoog verheven zijn. Er was een tijd dat velen ontzet over u stonden, - zijn verschijning was onmenselijk geschonden, en zijn uiterlijk had niets meer van een mensenkind, - maar eens zal hij vele volkeren doen opschrikken, dan sluiten koningen om hem hun mond, omdat zij zien wat hen niet is voorzegd, en iets opmerken waarvan ze nooit hebben gehoord."

Petrus identificeert Jezus met de "Dienaar van Jahwe", die omdat Hij een man van lijden en smart was door de Joden niet geïdentificeerd werd met de komende Messias. De Messias, Jezus, verenigt in Zijn persoon lijden en overwinning. Het is overigens ongebruikelijk om over de verhoging of verheerlijking te spreken vóór het lijden.

Pontius Pilatus" Pontius Pilatus was de landvoogd (praefectus) van Judea (26-36/7) die Jezus ter dood veroordeelde.
ofschoon deze van oordeel was Hem in vrijheid te moeten stellen" Petrus reflecteert hier wat we ook bij Lc. (23,15.20.22; vgl. Mc. 15,12.14) en de andere evangelisten vinden, nl. dat Pilatus niet overtuigd was van Jezus' schuld en probeerde onder een veroordeling uit te komen.
3,14 de Heilige en Gerechte"

De Messias werd in het O.T. de "Heilige van Israël" genoemd (Jes. 41,14, cf. Ps 31). Ook in de psalmtekst 15,10 uit Hand. 2,27 werd de Messias als de heilige van God aangeduid. In het O.T. wordt de Messias ook de Rechtvaardige genoemd (d.w.z. degene die zich in alles aan de geboden van God onderwerpt). Jes. 53,11; Jer. 23,5. Ook in het N.T. wordt deze term gebruik. "Heilige" en "Rechtvaardige" waren waarschijnlijk titels die de jonge Kerk aan Jezus toekende.
Jezus staat in scherp contrast met de moordenaar die in zijn plaats werd vrijgelaten Barrabas.

3,15 De leidsman ten leven" (τὸν δὲ ἀρχηγὸν τς ζως) Het woord ἀρχηγός betekent iemand die met iets een begin maakt, die de oorzaak of de bewerker van iets is, maar ook: aanvoerder, gids, vorst. In elk geval het betekent hier: Jezus is de oorsprong en de gever van het leven. Hij leidt de mensen naar het leven. Leven is hier m.n. als eeuwig leven te duiden. (2,47) Het is het doel waartoe Jezus de weg opende (4,2; 17,31). Het contrast met de moordenaar Barrabas wijst ook op het feit dat Hij in deze wereld echt leven geeft.
3,16 Omwille van het geloof in zijn Naam" Niet Petrus en Johannes zijn de bewerkers van het wonder maar de Naam van de Heer, m.a.w. Jezus Christus, wanneer men in Hem gelooft. Het geloof van Petrus en Johannes is uiteraard nodig en verondersteld, misschien ook dat van de lamme.
Het geloof door Hem verleend" Jezus geeft ook nog eens het geloof. Petrus spreekt openhartiger in deze toespraak dan in de eerste. In de eerste bewees hij uitgebreid de verrijzenis van de Heer. (2,25-31) Deze verrijzenis neemt hij nu aan als een vaststaand feit. Blijkbaar maakt Petrus ook gebruik van het feit dat de menigte nog onder de indruk is van het wonder dat zich voor hun ogen heeft voltrokken.