Hand. 4,1-22

Uit Theowiki

Petrus en Johannes voor het Sanhedrin. (4,1-22)

In hoofdstuk 3 werd de genezing van een lamme door Petrus en Johannes verhaald. Nu wordt gesproken over de eerste botsing tussen de Jonge Kerk en de Joodse overheden. Dit conflict zal culmineren in de verspreiding of vlucht van de Jeruzalemse gemeenschap in 8,1 en uiteindelijk in de verkondiging van het Heil aan de heidenen (hh. 10-28).
Petrus en Johannes zijn bezig het volk toe te spreken.

4,1 Terwijl zij nog tot het volk spraken, kwamen de priesters, de bevelhebber van de tempel en de Sadduceeën op hen af.
2 Verontwaardigd dat zij het volk onderricht gaven en in Jezus de opstanding uit de doden verkondigden,
3 legden ze de hand op hen en namen hen in verzekerde bewaring tot de volgende dag, omdat het al avond was.
4 Velen echter van hen die de toespraak gehoord hadden, namen het geloof aan en het aantal mannen steeg tot ongeveer vijfduizend.
5 De volgende dag kwamen hun overheden, oudsten en schriftgeleerden in Jeruzalem bijeen,
6 tezamen met de hogepriester Annas en met Kajafas, Johannes, Alexander en allen die tot het hogepriesterlijk geslacht behoorden.
7 Zij lieten hen voorleiden en vroegen: 'Door welke kracht of in welke naam hebt ge dat gedaan?'
8 Toen sprak Petrus, vervuld van de heilige Geest, tot hen: 'Overheden van het volk en oudsten!
9 Indien wij vandaag ter verantwoording geroepen worden voor een weldaad aan een gebrekkige bewezen, waardoor deze genezen is,
10 dan moet gij allen en het gehele volk van Israël weten, dat door de naam van Jezus Christus, de Nazoreeër, die gij gekruisigd hebt maar die God uit de doden heeft doen opstaan: dat door die Naam deze man hier gezond voor u staat.
11 Hij is de steen die door u, de bouwlieden, niets waard werd geacht en toch tot hoeksteen geworden is.
12 Bij niemand anders is dan ook de redding te vinden en geen andere Naam onder de hemel is aan de mensen gegeven waarin wij gered moeten worden.'
13 Bemerkend dat het ongeletterde en eenvoudige mensen waren, stonden zij verbaasd toen zij de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes zagen. Zij herkenden hen als gezellen van Jezus.
14 Omdat zij bovendien de genezen man bij hen zagen staan, wisten zij er niets tegen in te brengen.
15 Nadat zij hun gelast hadden het Sanhedrin te verlaten, pleegden zij met elkaar overleg
16 en zeiden: 'Wat moeten wij met die mensen doen? Het is duidelijk voor alle inwoners van Jeruzalem dat een onmiskenbaar wonderteken door hen is verricht. We kunnen dat niet loochenen.
17 Maar om te verhinderen dat het gerucht daarvan nog verder onder het volk verbreid wordt, zouden we hen met dreigementen moeten verbieden nog ooit met een beroep op die Naam tot enig mens te spreken.'
18 Toen riepen zij hen binnen en verboden hun nog ooit iets te zeggen of te leren met een beroep op Jezus' Naam.
19 Petrus en Johannes gaven hun echter ten antwoord: 'Oordeelt zelf, of het voor God te rechtvaardigen zou zijn als wij meer naar u luisterden dan naar God.
20 Het is voor ons onmogelijk niet te spreken over hetgeen wij gezien en gehoord hebben.'
21 Na hen nogmaals gedreigd te hebben, stelden zij hen in vrijheid, omdat ze, met het oog op het volk, niet wisten hoe ze hen moesten straffen, want allen verheerlijkten God om hetgeen er gebeurd was.
22 De man die door dit wonderteken was genezen, was meer dan veertig jaar oud.
(Hand. 4,1-22)

4,1 Het volk (λαος) en hun leiders worden als twee onderscheiden groepen gepresenteerd, net zoals in 3,17. Ook hun reacties zijn duidelijk anders (4,2.4).
"kwamen de priesters, de bevelhebber van de tempel en de Sadduceeën" de "priesters" zijn hier degenen die in de tempel hun dienst deden en verantwoordelijk waren voor de goede gang van zaken, een soort tempelpolitie. Het is heel waarschijnlijk dat het paaskerygma aanleiding was tot verhitte debatten tussen Farizeeën en Sadduceeën, het was een nieuw thema en gaf duidelijk nieuwe interpretaties aan O.Tische teksten. De Farizeeën worden overigens niet genoemd. Bij Lc. zijn altijd de Sadduceeën de vernaamste tegenspelers van Jezus, hetgeen historisch ook zeer waarschijnlijk is. (Lc. 5,17-18; 23,6-10). Zij waren ook de voornaamste tegenspelers van de Kerk in de eerste periode.
"de bevelhebber van de tempel en de Sadduceeën" Dit was vermoedelijk iemand uit het hogepriesterlijk geslacht die de verantwoordelijkheid had over de gang van zaken in de tempel. Vermoedelijk is hij de z.g. Sagan, de overste van de tempel priesters uit de Misjna.
4,2 Het onderricht gaat weer over de verrijzenis van Jezus en de opstanding van de doden in Hem.
4,2-3 De beide apostelen worden gearresteerd en voor de nacht opgesloten. De genezing van de lamme had plaats rond het 9de uur, is ca 3 uur in de namiddag. Na afloop van het offer en het gebed had Petrus zijn toespraak gehouden.
4,4 Ondanks de arrestatie namen velen toch het geloof aan. Het aantal mannen steeg reeds naar 5000. Dit is in scherp contrast met de afwijzing en vervolging door de overheden.
4,5 "De overheden" "De overheden" (ἄρχοντες): hiermee worden vaak allen aangeduid die bij het Sanhedrin horen. Hier wordt er één van de drie groepen bedoeld die mee het Sanhedrin vormen: nl. de "oversten" d.w.z. de opperpriesters naast de "oudsten en schriftgeleerden".
"in Jeruzalem" Nb. "in Jeruzalem" hoort vermoedelijk enkel bij de schriftgeleerden, nl. zij in tegenstelling tot hen die buiten de stad verblijven.
4,6 Omdat hier de eerste aanval van het sanhedrin tegen de jonge Kerk wordt beschreven vindt Lukas het de moeite waard om een aantal van hen met naam te noemen. De hogepriester (ook voorzitter van het sanhedrin), gekozen uit de klasse van de opperpriesters, werd normaliter voor het leven benoemd. De Romeinen zetten hen echter af als dat in hun politiek paste.
"Annas en Kajafas" Men heeft veel gespeculeerd omdat Lk. 3,2 "onder de hogepriester Annas en Kajafas", hen beide tegelijk als hogepriester noemt. In feite was er slechts één hogepriester tegelijk. De oplossing van dit probleem is dat de hogepriester Annas na zijn afzetting zijn titel behield. Annas was hogepriester van 6-15 en had vijf zonen die dit ambt bekleedden, Kajafas was zijn schoonzoon. Hij was een van de invloedrijkste en rijkste mannen van zijn tijd. Hij had zo goed als het monopolie op de verkoop van alles wat voor de offerdienst nodig was.
"Kajafas" was hogepriester van 18 tot 36 (afgezet door Vitellius). Door zijn kruiperigheid wist hij langer dan wie ook zijn ambt te behouden. Hij was het die Jezus liet arresteren en naar wiens huis Jezus gebracht werd.
"Johannes en Alexander" zijn onbekende figuren.
4,7 "Door welke kracht of in welke naam hebt ge dat gedaan?"

Het probleem is niet het feit van de genezing, dat staat vast. Zij willen weten of het een goddelijke of demonische kracht is. Het sanhedrin weet natuurlijk dat zij het in naam van Jezus gedaan hebben, maar willen het uit hun eigen mond horen. De apostelen konden veroordeeld worden als aanhangers van die valse Messias die ook al gekruisigd was, of bv. als tovenaars die de hulp van afgoden inriepen (Deut. 13,1v).

4,8-12 De eerste toespraak van Petrus tot het Sanhedrin. Het is een verdediging of apologie eerder dan een preek (ook zo in zijn tweede toespraak in 5,29-32). De preek is een antwoord op de vraag van 4,7
4,8 "vervuld van de H. Geest" Jezus had beloofd dat de H. Geest de leerlingen zou bijstaan als zij zich zouden moeten verdedigen (in statu confessionis).

"Wanneer men u brengt voor de synagogen, overheden en machthebbers, maakt u dan niet bezorgd over het hoe of wat van uw antwoord ter verdediging; op dat ogenblik zal de heilige Geest u leren wat gij moet zeggen." (Lc. 12,11-12) Petrus is weer de woordvoerder.

4,9 Petrus opent met een aanval, nl. vertrekt van weldaad. Ook Jezus deed dat:

"Ik heb voor uw ogen veel goede werken verricht, ... om welk van die werken wilt gij mij stenigen?" (Joh. 10,32)
Ieder mens weet immers dat een goed werk lof verdient.

4,10 "door de naam van Jezus Christus" Petrus getuigt dat het gebeurd is "door de naam van Jezus Christus". Petrus maakt van de gelegenheid gebruik om te getuigen van de verrijzenis van de Heer en van het feit dat Hij de Messias is. Tevens is het een aanklacht tegen hen die Hem hebben laten kruisigen.
"de Nazoreeër" "de Nazoreeër": (Ναζωραιος) Deze naam krijgt Jezus in de evangelies (bv. Mt. 2,23;26,671; Joh. 18,5.7; 19,4) en in de Handelingen. Het is een bijnaam van de Heer. Marcus spreekt ook over Ναζαρηνός (Mc. 1,24; 10,47). Lukas gebruikt beide vormen door elkaar. (4,34; 24,19 naast 18,37). Beide vormen worden afgeleid van Jezus' geboorteplaats. In Hand. 24,5 worden de Christenen in negatieve zin ἡ τν Ναζωραίων αἵρεσις genoemd (zo ook in Rabbijnse literatuur, ook Tertullianus, Adv. Marc. IV,8). Deze naam heeft zich niet doorgezet voor de Christenen.
"die gij gekruisigd hebt, maar die God uit de doden heeft doen opstaan" In deze twee zinnetjes, waarin 3,12-15 samengevat wordt, hebben wij een samenvatting van het christologische kerygma van de prekeen aan de Joden. Het is een vroeg-Christelijk gebruik. Later zal men m.n. de actieve rol van Jezus die zelf opstaat uit de doden belichten.
4,11

Petrus citeert dan een tekst die de Heer zelf enkele dagen voor Zijn dood aan het Sanhedrin had voorgehouden, toen zij Hem rekenschap vroegen over zijn optreden (Mt. 21,23.42). De tekst komt uit Ps. 118,22 en drukt de overwinning van de Heer over zijn vijanden uit. De tekst vinden wij ook in Lc. 20,17.
De tekst uit Ps. 118,22-23 betekent oorspronkelijk dat de heidense volkeren Israël als een onbeduidend volkje verworpen hebben, maar dat God het tot hoeksteen gemaakt heeft van de geestelijke tempel die Hij op aarde wil bouwen.
Hier wordt dit citaat toegepast op Christus die de hoeksteen van het nieuwe volk van God, van de Kerk zal zijn.

4,12 Als Jezus de hoeksteen van het nieuwe Godsvolk geworden is dan is ook alleen maar in Hem en in niemand anders redding te vinden. Petrus brengt hier de naam, waarin de lamme genezen is in verband met de naam waarin men gered kan worden.
4,13 "vrijmoedigheid" De "vrijmoedigheid" (παρρησία) verbaasde hen. Het Griekse woord duidt de ook de vrijheid en vertrouwen aan waarmee de H. Geest de apostelen sterkt om in of ondanks alle gevaren te spreken. Het is een kenmerk van de prediking door de apostelen (2,29; 4,29.31), van Paulus (9,27-28; 13,46), ja is het praktisch het laatste woord van Lc. in de Handelingen (28,31).
"ongeletterde" "ongeletterde" (ἀγράμματοί): betekent niet dat zij met analfabeten te maken hadden. Het heeft veeleer betrekking op het feit dat zij niet onderwezen waren in de kennis van de Schrift in de scholen van de rabbijnen. (Joh. 7,15). Dit staat in schril contrast met de kracht van Petrus' verkondiging.
"eenvoudige" (ἰδιωται): betekent een gewone burger i.t.t. tot de bekleder van een openbaar ambt, een man uit het volk, of in het algemeen iemand die in een of ander opzicht onwetend is. Hier slaat het blijkbaar op het feit dat de apostelen behoren tot een lagere stand in de maatschappij.
"Zij herkenden hen als gezellen van Jezus" Zij zagen duidelijk in dat zij met aanhangers van Jezus te doen hadden. Lukas schijnt zelfs te suggereren dat sommigen hen herkenden. Wij weten bv. dat Johannes bij de hogepriesters bekend was (Joh. 18,25-27). Ook het feit van het Pinksterfeest en de rol van Petrus in de verkondiging daarna zullen wel tot het Sanhedrin zijn doorgedrongen.
4,14 De genezene was blijkbaar als getuige aanwezig. Zij staan met de mond vol tanden.
4,15-16 "Wat moeten wij met die mensen doen?" Zij hebben dezelfde moeilijkheid als indertijd met Jezus: "Wat moeten wij met die mensen doen?" (Joh. 11,47). Zij zouden het wonder graag geloochend hebben maar konden het niet.
4,17 Het enige dat zij nog kunnen doen is verhinderen dat zij nog ooit spreken met een beroep op Jezus' Naam. Hun ongeloof wordt hier duidelijk geïllustreerd.
4,18 Zij krijgen het verbod om onderricht te geven in de naam van Jezus, ja ze mogen zelfs niet meer over Hem spreken.
4,19 De apostelen houden hen de vraag voor of men meer naar hen dan naar God moet luisteren. Had Jezus hun niet de opdracht gegeven om alle volkeren te onderrichten (Mt. 28,19) en getuige van Hem te zijn tot aan het einde van de wereld (Hand. 1,8)?
4,20 De apostelen laten zien dat hun antwoord al klaar is. Zij kunnen niet zwijgen over wat zij als ooggetuige "gezien en gehoord hebben". Hier blijkt dat het geloof dat hen vervult voor hen een absolute zekerheid is. (cf. 5,32) Ook is duidelijk dat het apostolische getuigenis over alles wat Jezus "gezegd en gedaan" heeft (1,1; 10,39) gebeurt onder gehoorzaamheid aan God (5,29).
4,21 Het verbod blijft. De vrijlating betekent niet dat het sanhedrin hun onschuld toegeven. Zij zijn enkel bang voor oproer onder het volk en de eventuele gevolgen die dat heeft bij de Romeinse overheden.
4,33 Als reden voor het enthousiasme en de dankbaarheid wordt de lange duur van zijn ziekte aangegeven nl. 40 jaar. Hij was vanaf de geboorte lam en goed bekend bij het volk omdat hij elke dag voor de tempelpoort zat (3,2).